Hoofdstuk 1 – Beleid, processen en effecten
Beleid is een sleutelwoord in de politiek en in het openbaar bestuur, maar ook in het bedrijfsleven en
het particuliere leven. Er zijn verschillende definities van beleid, de meest gangbare definitie is:
‘beleid is het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang’. Beleid is willens
en wetens handelen. Beleid is niet alleen een plan, maar ook het doelgericht handelen daarop.
Beleid kent twee gezichten. Beleid is niet alleen een samenstel van doeleinden, middelen en
tijdskeuze, maar het is ook een antwoord op een probleem. Door de juiste samenstelling van
doeleinden, middelen en tijdskeuze met het doelgericht handelen daarop kan een probleem worden
opgelost, verminderd of voorkomen. Een probleem is een verschil tussen de maatstaf en de
bestaande situatie. Een probleem is subjectief, of iets een probleem is hangt af van je eigen
zienswijze.
Het deel van de maatschappij waarop beleid zich richt wordt het beleidsveld genoemd. Omdat beleid
een probleem in de maatschappij wil bestrijden is kennis van dat deel van de maatschappij
onmisbaar.
De keuze van beleidsinstrumenten berust op veronderstellingen over de kenmerken en over de
oorzaken van het probleem waarop het beleid zich richt. Deze veronderstellingen kunnen
verschillende relaties bevatten:
• Relaties tussen doeleinden en de middelen, de zogeheten finale relaties
• Relaties tussen de oorzaken en gevolgen, de zogeheten causale relaties
• Relaties tussen de normen en waarden, de zogeheten normatieve relaties.
Het beleidsproces is het verloop van de gebeurtenissen rond een beleid. Het is het dynamische
verloop van handelingen, argumenten en interacties. Hieruit blijken verschillende kenmerken van
het beleidsproces.
• Dynamisch
• Wederzijdse beïnvloeding / interactie
• Wisselwerking tussen actoren
Er zijn verschillende deelprocessen, te weten:
1. De agendavorming
2. De beleidsvoorbereiding
3. De beleidsbepaling
4. De invoering en uitvoering
5. De naleving
6. De beleidsevaluatie
Het beleidsproces is gebaseerd op de politieke kringloop oftewel het politieke systeem.
Overheidsbeleid is veelal een poging om het beleid van actoren in een beleidsveld in een bepaalde
richting te duwen of te trekken. Hiermee wordt geprobeerd de doeleinden, informatie of macht van
,de burgers en hun organisaties te beïnvloeden. Uiterst belangrijk is de vraag wat het beleid werkelijk
aanricht in de maatschappij. Dit is de vraag naar de effecten of gevolgen van het beleid. Deze vraag is
op te delen in meerdere vragen:
• Worden de doeleinden bereikt?
• In hoeverre is het bereik van de doeleinden veroorzaakt door het toepassen van de gekozen
beleidsinstrumenten?
• Wat zijn de neveneffecten van het beleid?
• Hoe is de verhouding tussen de gemaakte kosten en de bereikte doelen?
• Hoe zijn de kosten en baten van het beleid verdeeld over het beleidsveld?
Al deze vragen komen neer op de laatste stap van het beleidsproces, het evalueren van beleid.
Het bovenstaande gaat voornamelijk over extern beleid. Dit is beleid wat wordt gemaakt en
vervolgens toegepast op de buitenwereld. Er is ook intern beleid. Dit beleid wordt ook beheer of
management van de organisatie genoemd.
Om een duidelijk beeld van beleid te krijgen is het belangrijk om ook op de lange termijn te kijken in
plaats van enkel en alleen op de korte termijn. Bij de mogelijke ontwikkelingen zijn er vier vormen
van beleid:
• Rationalisering: een belangrijke vorm van rationalisering is de toename van de
doelrationaliteit, dus de doelgerichtheid, doeltreffendheid en de doelmatigheid. Daarnaast
komt dit ook neer op de redelijkheid en de houdbaarheid van het beleid.
• Democratisering: bij deze vorm is er een mogelijkheid voor alle betrokkenen om het beleid
direct of indirect te beïnvloeden.
• Differentiatie: hierbij is er sprake van een toenemende verscheidenheid van doeleinden en
middelen in het beleid en een toenemende taakverdeling en specialisatie in de
beleidsorganisatie
• Integratie: hierbij is er sprake van toenemende afstemming en bundeling van onderdelen van
het beleid en van de organisatie tot één samenhangend geheel
Hoofdstuk 3 – Problemen op de agenda
Problemen zijn lastige, vervelende of ongewenste situaties. Een probleem is een verschil tussen de
maatstaf en de werkelijkheid. Wat een probleem is hangt af van je eigen maatstaf en zienswijze. Wat
vaststaat is dat het gaat om een situatie die vanuit een bepaalde maatstaf als negatief wordt
gewaardeerd. Er zijn vier kenmerken van problemen:
• Een probleem is subjectief
• Problemen zijn dynamisch
• Problemen zijn altijd negatief
• Problemen zijn vervelende, lastige en ongewenste situaties
Tijdens het agendavormingsproces komen problemen op de beleidsagenda. Het
agendavormingsproces is te omschrijven als het proces waarbij actoren en onderwerpen concurreren
om de aandacht van de overheid. Deze actoren kunnen politici, ambtenaren, media, actiegroepen en
dergelijke zijn. De media speelt een cruciale rol. De media vormen een intermediair tussen het
publiek en de beleidsagenda. Uit de definitie blijkt dat niet alleen actoren concurreren om aandacht,
maar ook de onderwerpen zelf. Welk onderwerp de meeste aandacht krijgt hangt af van de situatie.
Zo zal de aandacht voor gelijkheid tussen man en vrouw afnemen in tijden waarin het slecht gaat met
de economie. Als zaken als crisis ervaren worden komen deze razendsnel op de beleidsagenda te
staan.
, Agendavorming is een complex proces. Er zijn verschillende modellen die agendavorming in beeld
brengen. Hieronder volgt de uitleg van vier van deze modellen:
Als eerste is er het kloofmodel:
De kans op beleid is volgens het kloofmodel vooral afhankelijk van de kenmerken van het
probleem. De ernst van het probleem zelf bepaalt de aandacht die het krijgt. Is er sprake van
een gering verschil tussen de maatstaf en werkelijkheid (een kleine kloof), dan is beleid
minder noodzakelijk. De bijdrage van actoren is in het kloofmodel onderschikt aan het
probleem zelf. De invloed van actoren is bij het kloofmodel nihil. De conclusie is dus dat het
bij het kloofmodel draait om de ernst van het probleem en niet om de aandacht die alle
actoren er voor vragen. De keuze voor wel of geen beleid wordt gebaseerd op de grootte van
de kloof.
Als tweede is er het barrièremodel:
Het barrièremodel probeert te verklaren waarom er niet altijd een beleid volgt of waarom dit
met een grote vertraging gebeurt. Het tegendeel van actief beleid wordt hierin aangeduid als
non-decisions, dat wil zeggen de keuze om vooralsnog niets te doen.
Het barrièremodel worden agenda- en beleidsvorming verklaard aan de hand van de fasen
die doorlopen moeten worden voordat er uiteindelijk beleid volgt als antwoord op een
probleem. Alle barrières in dit model moeten overwonnen worden voordat er uiteindelijk
beleid volgt. Hierbij speelt bewustwording een rol. Van de actoren heeft met name de media
een grote invloed, omdat zij de zienswijze kunnen beïnvloeden zodat de barrières
overwonnen worden en zodoende bijdragen dat problemen om de agenda komen. Kortom:
in het barrièremodel wordt de omvang van een probleem vergelijken met de omvang van
andere problemen. De media beïnvloeden deze omvang en dragen er aan bij dat een
probleem uiteindelijk op de agenda komt.
Als derde is er het stromenmodel:
Het stromenmodel gaat er vanuit dat het ontstaan van beleid afhankelijk is van de mate
waarin problemen en beleidsvoorstellen op elkaar zijn afgestemd en hoe deze passen in het
politieke klimaat. Welke problemen wel of niet tot beleid leiden is onvoorspelbaar, toeval
speelt een grote rol. Policy entrepreneurs en beleidsmakers vervullen een grote rol. Zij
kunnen beïnvloeden door adequaat in te springen op onverwachte ontwikkelingen.
Zodoende weten zij het door hun verwachtte beleid erdoor te drukken. Er wordt dus gebruik
gemaakt van de situatie.
Als laatste model is er het relatieve aandachtsmodel:
Bepalend voor het ontstaan van beleid is hoe lang het probleem verwaarloosd is en in welke
mate het in voorgaande periodes in de verdrukking is gekomen. De aandacht voor deze
problemen kent een cyclisch verloop en is cultureel bepaald. In de politiek en in de
samenleving ontstaat een beeld dat bepaalde problemen te lang verwaarloosd zijn en
daarom om aandacht en beleid vragen. De manier waarop beïnvloeding plaatsvindt in dit
model is de toenemende onvrede over de eenzijdige wijze waarop problemen worden
aangepakt.
Onderwerpen kunnen op verschillende manieren van de besluitvormingsagenda verdwijnen. Dit
gebeurt regelmatig door symbolisch beleid. Symbolisch beleid is beleid dat het probleem lijkt op te
lossen, zodat burgers gerust zijn, maar dat eigenlijk niets oplost. Symbolisch beleid kan op meerdere
manieren worden gevormd, bijvoorbeeld door de maatstaf waarmee het probleem werd vastgesteld
te verlagen. Zodoende lijkt het probleem minder groot of is het verdwenen. Bij overheidsbeleid kan
hierbij worden gedacht aan aanpassen of schrappen van wetten, waardoor bepaald gedrag of een
bepaalde situatie niet meer strafbaar is en dus ook geen probleem meer vormt. Een andere