ONS samenvatting
Samenlevingen H1: Het terrein van de sociologie (inleiding)
Wat is sociologie?
Sociologie is de wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven.
Het wordt ook wel de wetenschap van de maatschappij genoemd, maar: wat is de
maatschappij?
- Abstracte zin: het sociale leven in het algemeen = de manier waarop mensen met
elkaar samenleven
- Specifieke zin: de grootste sociale eenheid waartoe mensen behoren
Een andere definitie van sociologie is de wetenschap van de menselijke groep. Een groep is
dan een verzameling van onderling verbonden mensen met een gemeenschappelijke
identiteit (wij-gevoel), maar deze definitie is niet ruim genoeg. Het gaat namelijk ook om de
mensen die niet tot zo’n groep behoren in de sociologie.
Sociologie is dus de studie van sociale netwerken. Sociale netwerken variëren van omvang,
dichtheid en openheid en is dus een geheel van relaties tussen actoren. Deze actoren
kunnen verschillende functies hebben (centrale positie, marginale positie, etc.), een groep is
eigenlijk één soort netwerk.
Sociologen zoeken naar samenhang tussen aspecten van de samenleving. Een terugkerende
vraag is hoe de belevingswereld van individuen samenhangt met de kleinere en grotere
sociale verbanden waar ze deel van uitmaken. De sociologie bekijkt hiervoor het hele
maatschappelijke leven en zelfs verschillende samenlevingen, sociologen zijn dus breed
georiënteerd.
Sociologisch verklaren omvat het doen van uitspraken over causale samenhangen tussen
sociale processen, deze uitspraken worden empirisch gefundeerd. Empirisch onderzoek en
theorievorming (generaliserende uitspraken over het sociale leven worden met elkaar in een
systematisch schematisch verband geplaatst) komen samen in het verklaren.
Theorieën sturen het onderzoek: ze leveren de problemen, de hypothesen en de begrippen
waarmee de gegevens worden geïnterpreteerd.
Onderzoek levert de gegevens waarmee theorieën worden getoetst.
Sociologiebeoefening bestaat uit drie kanten: theorievorming, empirisch onderzoek en
toepassing (in de ruimste zin). Sociologen bewegen zich altijd in een spanningsveld tussen
betrokkenheid en distantie.
De aard van de sociale werkelijkheid
‘Sociaal’ staat voor alles wat zich tussen mensen afspeelt, ook bijv. de politiek en de
economie. ‘Sociaal’ staat niet tegenover ‘individueel:’ individuele mensen zijn namelijk niet
onmaatschappelijk, mensen hebben hoe dan ook bindingen met anderen.
De sociale werkelijkheid is volgens Emile Durkheim een eigensoortige werkelijkheid: deze
werkelijkheid kan niet worden herleid tot de eigenschappen van individuen.
,Norbert Elias heeft het over relatieve autonomie van sociale processen t.o.v. individuele
bedoelingen: verbonden individuen zorgen voor sociale processen zonder dat dat gepland
was. De sociale processen staan niet los van individuen die met bepaalde bedoelingen
handelen en ze zijn niet volledig tot individuele bedoelingen te herleiden ze zijn dus
relatief autonoom.
Mensen zijn op elkaar gericht (ze letten op elkaar, stemmen hun gedrag op elkaar af, etc.),
het begrip dat hierbij hoort is interactie: het reageren van mensen op elkaar, zodat het
handelen van de één de directe aanleiding is voor het handelen van de ander.
Mensen zijn door elkaar gevormd, dit wordt uitgedrukt in het begrip cultuur: het
gedragsrepertoire en de denkbeelden die mensen aangeleerd hebben en die zij in een
bepaalde groep of samenleving gemeen hebben.
Mensen zijn van elkaar afhankelijk, hiervoor geldt de term interdependentie: onderlinge
afhankelijkheid.
Interactie
Interactie is het reageren van mensen op elkaar, zodat het handelen van de één de directe
aanleiding is voor het handelen van de ander. Er zijn variaties in interactie: verbaal, non-
verbaal, tussen twee mensen, tussen duizenden mensen, eenzijdig, gelijke inbreng, etc.
Bovendien is er verschil tussen directe interactie (in fysieke nabijheid, face-to-face) en
indirecte interactie (via materiële hulpmiddelen of tussenpersonen).
Sociaal handelen is volgens Max Weber (Duitse socioloog) het handelen dat georiënteerd is
op het gedrag van andere mensen.
Individuele handelingen zijn onderling verweven: het gedrag van de ene individu is alleen te
begrijpen in relatie tot het gedrag van andere individuen (denk aan alle voetbalspelers op
het veld). Het interactieproces als geheel kan dus niet geheel door één individu beheerst
worden, er is dus beperkte beheersbaarheid en voorspelbaarheid van interactie. Hoe meer
deelnemers, hoe minder beheersbaar het proces als geheel voor elke deelnemer is.
Hoe vaker mensen contact hebben met elkaar, hoe meer gewoontevorming er ontstaat: hun
interactie wordt dan voorspelbaarder.
Met gedragsregels worden grenzen aangegeven waarbinnen interacties volgens de
deelnemers mogen variëren. Deze regels liggen echter niet vast en kunnen veranderen.
Cultuur en socialisatie
Mensen die veel met elkaar omgaan ontwikkelen een cultuur: een gemeenschappelijk
repertoire van vaardigheden, opvattingen, normen, symbolen, kennis, etc. Iedere
samenleving en groep daarbinnen wordt gekenmerkt door een bepaalde cultuur en er vindt
overdracht van cultuur aan nieuwkomers plaats. Hierdoor continueert een samenleving zich
over een lange periode. Door dit proces verandert een samenleving echter ook: kinderen
doen niet exact hetzelfde als hun ouders (bijv.). Het proces van cultuuroverdracht wordt
socialisatie genoemd.
,Veel onbedoelde socialisatie vindt plaats via imitatie: kinderen doen hun ouders na. Ook
identificatie treedt op: kinderen willen zoals degenen zijn die zij imiteren. Socialisatie gaat
ook gepaard met dwang: goed gedrag wordt beloond, slecht gedrag wordt bestraft. Een
opvoeding is volgens ouders vaak geslaagd als hun kind geïnternaliseerd (verinnerlijkt,
onderdeel van een persoonlijkheid) is. Externe controle is dan overgegaan in innerlijke
controle (geweten) en dwang van anderen is overgegaan in zelfdwang.
Er is een groot verschil in socialisatie tussen en binnen samenlevingen. Binnen
samenlevingen zijn groepen en elke groep is gekenmerkt door culturele trekken. Er wordt
dan gesproken van een subcultuur: een voor een bepaalde groepering kenmerkende cultuur
die een variant vormt op de dominante cultuur van de samenleving.
Het zelfbeeld ontwikkelt door socialisatie: het wordt in hoge mate bepaald door de
manieren waarop belangrijke anderen zich tegenover dat individu gedragen.
‘Natuur’ en ‘Cultuur’ (nature and nurture)
Na de Tweede Wereldoorlog werd de nadruk meer op cultuur (nurture) gelegd en werd er
afstand gedaan van het biologisme. Bepaalde eigenschappen werden toen bijv. aan Joden
gegeven en dat was gebaseerd op losse indrukken. Eigenschappen waarvan men had
aangenomen dat ze zuiver aangeboren waren, bleken onder invloed van het sociale milieu te
kunnen veranderen. De laatste tijd is de aandacht voor de aangeboren componenten in het
menselijk gedrag door o.a. genetica weer toegenomen.
Menselijk gedrag is aangeboren én aangeleerd.
De grote betekenis van socialisatie hangt ook samen met de lange periode van biologische
onvolwassenheid: het kind gaat zich hechten, de ouder gaat zorgen.
Aangeboren verschillen tussen mensen zijn voor sociologen belangrijk, want ze liggen ten
grondslag aan individuele variaties in gedrag en daarmee in de dynamiek van het sociale
leven. Als veel mensen iets belangrijk vinden, wordt het ook belangrijk. ‘If men define
situations as real, they are real in their consequences,’ – Thomas-theorema.
Interdependentie: afhankelijkheid
Mensen zijn fundamenteel afhankelijk van anderen. Dit betekent dat iedereen
hulpbehoevend is: niet alleen zieken die bijvoorbeeld verpleging nodig hebben, maar ook
gezonde volwassenen die wel in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Iedereen heeft
bindingen nodig: kinderen die geen contact hebben met anderen, ontwikkelen bepaalde
eigenschappen niet (bijv.). Federale kinderen (opgevoed door dieren) zijn dus ook geen
weerlegging, het is namelijk onduidelijk hoe lang na hun geboorte zij weg zijn gehaald van
hun ouders e.d.
In de 17e en 18e eeuw ging mensen uit van contracttheorieën: voordat mensen van elkaar
afhankelijk waren, waren ze volstrekt autonoom. Een geregelde samenwerking zou echter
profijtelijker zijn en daarom kwam er een sociaal contract. In de tweede helft van de 18 e
eeuw werden de contracttheorieën bestreden.
, In moderne samenlevingen (vanaf de renaissance) zijn de sociale voorwaarden ontstaan
waardoor het gevoel van individuele autonomie zich kon ontwikkelen: sterke arbeidsdeling
en centraal staatsgezag (aldus Durkheim).
De onderlinge afhankelijkheid zorgt ervoor dat mensen macht over elkaar uitoefenen. Als er
grote machtsverschillen tussen mensen zijn, wordt dit een asymmetrische verhouding
genoemd. Hoe afhankelijker je bent, hoe minder je macht je hebt.
Er kan van individualisering worden gesproken als er een tendens is dat mensen zich bij
belangrijke keuzes in hun leven minder laten leiden door druk vanuit hun directe sociale
omgeving en minder gebonden raken aan vaste sociale kaders. Het inzicht dat mensen altijd
interdependent zijn, is hier niet mee in tegenspraak: mensen zoeken weliswaar minder
invloed van hun sociale omgeving, maar ze gaan bijvoorbeeld op zoek naar adviezen in
‘zelfhulpboeken’ of tv-programma’s.
Er zijn verschillende soorten afhankelijkheid, dat zijn bindingen.
Interdependentie: vier typen bindingen
De verschillende manieren waarop mensen afhankelijk zijn van elkaar: economische
bindingen, politieke bindingen, affectieve bindingen en cognitieve bindingen.
Wanneer het gaat om afhankelijkheden i.v.m. productie en distributie van schaarse
goederen, is er sprake van economische bindingen. Sommige mensen nemen niet deel aan
de productie en distributie van goederen (kinderen, zieken, etc.) en zij zijn dus afhankelijk
van anderen. Bovendien is er sprake van arbeidsdeling.
Afhankelijkheden die betrekking hebben op de fysieke dwang die mensen op andere mensen
kunnen uitoefenen, noemen we politieke bindingen.
Afhankelijkheden tussen mensen die betrekking hebben op de positieve en negatieve
gevoelens die ze voor elkaar koesteren, noemen we affectieve bindingen.
Afhankelijkheden die voortvloeien uit processen van kennisvorming en kennisoverdracht,
noemen we cognitieve bindingen.
In de realiteit zal er een mengvorm zijn van de bindingen (verwevenheid van bindingen), de
indeling is dus een ideaaltypische indeling.
Interactie, cultuur en interdependentie: samenhang en accentverschillen
Door interactie wordt cultuur gevormd, overgedragen en gevormd. Omgekeerd worden
interacties bepaald door wat ze in eerdere interacties hebben geleerd (door hun cultuur
dus). De meeste interactie verloopt met behulp van symbolen (tekens die verwijzen naar
iets anders, zonder dat er een vast en intrinsiek verband is tussen het teken en datgene waar
het naar verwijst).