Zelftoetsen van hoofdstuk 1, 2, 5, 8 en 9
Hoofdstuk 1 – De context van tweedetaalverwerving en
tweedetaalleren
1. In dit hoofdstuk worden drie opvattingen beschreven over het verloop van het T2-
verwervingsproces. Welke zijn dat? Noem van elk een aspect dat blijkt te kloppen
in de praktijk. Geef bij elk van die drie een consequentie voor het didactisch
handelen van een T2-leerkracht.
Imitatie en transfer: (behaviosisme – Skinner, Lado) in de eerste fase van de
taalverwerving is met name bij volwassenen de invloed van de T2 merkbaar
(verstaanbaarheid en uitspraak). Ook is er sprake van woordenschattransfer middle
in plaats van waist. Om het didactisch handelen te beïnvloeden als docent
oefenen en bekrachtigen (reinforcement).
Creatieve constructie ontwikkelingsvolgorde: (nativisme – Chomsky, Pinker) aandacht
verschuift van de 1e naar de 2e taal naar het creatieve vermogen van de leerder,
overeenkomsten tussen T1 en T2 verwervers: ontwikkeling of intralinguale fouten.
Termen als tussentaal, overgeneralisatie, fossilisatie. Om het didactisch handelen te
beïnvloeden als docent fouten accepteren als stadia in het leerproces.
Interactie en taalaanbod: (interactionisme – Piaget, Long) centrale rol van omgeving
in taalleerproces. Om het didactisch handelen te beïnvloeden als docent
interactie, feedback kwaliteit en kwantiteit.
2. Zijn eerstetaalverwerving en tweedetaalverwerving vergelijkbaar wat het belang
van taalaanbod en interactie betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor wat betreft aanpak en nut.
Nee, voor wat betreft situatie en kwaliteit van het aanbod en de feedback.
3. Welke aanpassingen in de vorm van het taalaanbod zijn belangrijk voor T2-
verwervers?
Spreektempo/ accentuering en topicalisatie/ eenvoudige woordkeus en zinsopbouw/
herhaling en parafrase/ contextuele inbedding/ modeling en expansie/ herhaling en
aanbodfrequentie
4. Om welke twee redenen is het niet goed om aan T2-verwervers Foreigner Talk in de
vorm van ‘krom’ Nederlands aan te bieden?
Ten eerste denkt de taalleerder dat hij/zij geen respect krijgt en dus niet serieus
wordt genomen. Daarnaast leert de taalleerder verkeerd (denkt dat de taal correct is
en neemt dit dan over).
5. Moet het taalaanbod aan alle T2-verwervers op dezelfde manier en tot op dezelfde
hoogte worden aangepast? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, van belang zijn de leeftijd, scholing in eigen land, uitstroomdoel en moedertaal.
Je moet dus inspelen op de achtergrond en doelen van de cursist.
6. Wat is de functie van impliciete feedback in de interactie met T2-verwervers?
De ander de gelegenheid geven om steeds de correcte vorm te horen te krijgen.
7. Wat is modeling?
Het geven van het correcte model – voordoen, waardoor het inslijpt.
, Zelftoetsen van hoofdstuk 1, 2, 5, 8 en 9
8. Wat is expansie?
Daarbij wordt de onvolledige uiting van een T2-verwerver uitgebreid tot een
volledige (het gaat dan meestal om uitbreiding met morfemen of woorden die een
grammaticale functie hebben en dus geen inhoudswoorden zijn).
9. Noem minstens vijf factoren die het succes van T2-vaardigheid bepalen. Welke
factoren worden de belangrijkste geacht? Gelden die voor alle T2-leerders of voor
alle vaardigheden?
- Vooropleiding en geletterdheid
- Taalcontact, taalaanbod en interactie
- Extravert en introvert
- Onderwijs in de T2
- Vooropleiding en geletterdheid
De belangrijkste factoren zijn: vooropleiding en geletterdheid,
taalaanbod/taalcontact en interactie, onderwijs.