Samenvatting Jeugdcriminaliteit
Welzijn van jongeren in Nederland:
Vanuit internationaal perspectief gaat het bijzonder goed met de Nederlandse jeugd. Op de lijst van
UNICEF (2007) staat Nederland wat betreft welzijn van de Nederlandse jeugd bovenaan.
▪ De lijst is gebaseerd op vijf dimensies: materieel welzijn, onderwijs, gezondheid en veiligheid,
riskant gedrag en huisvesting
▪ Opvallend is dat zeer welvarende landen zoals Canada en Groot-Brittannië overal
middelmatig op scoren en dat de Verenigde Staten op alle punten slecht scoort.
▪ In Nederland is er wel een opvallend contrast tussen de overgrote meerderheid waarmee het
goed gaat, en de kleine minderheid die vaak veel en ernstige problemen ondervindt.
Trend in jeugdcriminaliteit:
Feitelijk daalt de hoeveelheid jeugdcriminaliteit, toch lijkt men vaak te denken dat het steeds meer
de verkeerde kant opgaat met de jeugd.
▪ Media: lichten problemen onder jeugd uit, als gevolg daarvan voelt de politiek urgentie om
erop te reageren met bijv. beleid, zonder dat de urgentie of noodzaak bekend is. Hierdoor
ontstaat onder de samenleving dat jeugdcriminaliteit ‘urgent en actueel’ is.
▪ In o.a. Engeland en Nederland werden overlast en kleine criminaliteit eerst gedoogd,
inmiddels heeft bestrijding de overhand gekregen.
▪ Associatie Marokkaanse jeugd en straatterreur.
Trend in jeugdcriminaliteit (Monitor, 2017):
2012 – 2017: cijfers geregistreerde jeugdcriminaliteit en zelfrapportage overwegend dalend.
▪ Daling in alle leeftijdsgroepen, meest delinquente groep wordt wel iets ouder.
▪ Daling in jeugdcriminaliteit: landelijk jaarlijks, binnen gemeenten schoksgewijs met variatie
binnen buurten.
▪ Aantal jeugdige veroordeelden voor cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit crime is gering.
o En is nog steeds niet goed in beeld in de landelijke registraties.
▪ Aantal recidivisten daalt.
▪ Toepassing jeugdstrafrecht bij jongeren stijgt.
▪ Ook buiten Nederland daling in geregistreerde jeugdcriminaliteit
Mogelijke verklaringen dalende jeugdcriminaliteit (Monitor, 2017):
▪ Registratie-effecten: verandering in de prioriteiten in de opsporing van jeugdcriminaliteit en
veranderingen in werkprocessen bij de politie.
▪ The crime debut hypothese: toename beveiliging in samenleving → minder gelegenheid tot
plegen van delicten (vooral voor minder ervaren potentiële daders).
▪ De social media hypothese: daling is een resultaat van digitalisering in de samenleving (en
het sociale media gebruik).
▪ De veranderende sociaal culturele houding hypothese: veranderende houding van jongeren
en ouders t.a.v. risicogedrag, zoals alcoholgebruik, voortijdig schoolverlaten of delinquentie.
Bronnen voor criminaliteitscijfers:
▪ Politiecijfers: zeggen weinig ontwikkeling van criminaliteit. Wordt beïnvloed door:
o Meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen.
o Beleidsprioriteiten.
o Hoog ‘dark number’ (onopgeloste delicten)
▪ Disproportionele aandacht aan High Impact Crimes (HIC)
▪ Zelfrapportage: betrouwbaard beeld over de ontwikkeling van criminaliteit.
o Beperking: minst betrouwbaar bij geweldsdelicten, geeft geen beeld van schade.
Samenvatting Jeugdcriminaliteit – 3e leerjaar, Keuzevak blok A
1
, ▪ Slachtofferenquêtes: geven een goede indruk van slachtoffers van misdrijven.
o Beperking: geen uitsluitsel over leeftijd van daders.
o Stijging of daling heeft waarschijnlijk te maken met meldingsbereidheid.
▪ Of door bereidheid van de politie voor het maken van proces-verbaal.
Prestatieparadox: hoe beter de politie haar werk doet, des te meer criminaliteit er lijkt te zijn.
Twee veranderingsprocessen in de overgang naar volwassenheid:
▪ Uitstel van volwassenheid: in vergelijking tot jaren geleden, gaat de jeugd later van school en
gaan ze later trouwen. De overgang van jeugd naar volwassenheid lijkt minder duidelijk te
zijn geworden.
▪ De relatie tussen adolescenten en ouders: adolescenten vinden steun van ouders belangrijk,
de verhouding met ouders lijkt meer gelijkwaardig en minder hiërarchisch met minder
spanning dan jaren geleden.
Cognitieve en emotionele ontwikkelingen in de adolescentiefase:
▪ Vanaf een jaar of 12 (begin adolescentie) verwerven jongeren het vermogen om na te
denken over zaken die minder concreet, direct aanwijsbaar zijn (armoede, eerlijkheid, liefde,
rechtvaardigheid). Ze raken meer geïnteresseerd in die zaken, beginnen na te denken over
verleden, heden en toekomst (hypothetische reflectie).
o Onder druk en in spannende situaties met vrienden, laten jongeren van deze leeftijd
zich verleiden tot dingen waarvan ze weten dat ze eigenlijk verkeerd zijn.
Verklaringen hiervoor: extreme gevoeligheid van (jonge) adolescenten voor
groepsdruk (dit blokkeert de hypothetische reflectie). En het door jongeren
onderschatten van risico’s die bepaald gedrag met zich meebrengt (hangt samen met
gebrekkige oriëntatie op de toekomst).
▪ Hangt samen met nog twee factoren: weinig levenservaring en dus gebrek
aan ‘wijsheid’. En een opvallend gebrek aan impulsbeheersing (door
veranderingen in de hersenen, o.a. de prefrontale cortex).
In het kort:
▪ De psychologische impact van lichamelijke veranderingen in de adolescentiefase is
afhankelijk van de context waarin jongeren zich bevinden.
▪ Adolescenten voelen sterker druk van leeftijdsgenoten dan andere leeftijdsgroepen.
▪ Adolescenten onderschatten risico’s stelselmatig, en staan weinig stil bij het gevolg van hun
handelen (durven meer en experimenteren meer).
▪ Adolescenten kunnen moeilijk emoties reguleren en impulsen beheersen (mogelijk heeft dit
een fysiologische basis).
▪ Agressiviteit als problematisch adolescentengedrag ligt vaak op emotioneel vlak.
▪ Emotionele ontwikkeling: schaamte biedt weinig mogelijkheden om jongeren met ‘verkeerd
gedrag’ bij te sturen, terwijl inspelen op schuldbesef hier wel ruimte voor geeft.
Cognitieve en emotionele ontwikkeling:
▪ Problemen met cognitie: sociale informatieverwerkingstheorie
▪ Relatie met emoties - selfconsious emotions
o Schaamte
o Schuld
o Empathie
Agressief gedrag hangt samen met ‘verkeerd denken’, wat samenhangt
met gevoelens van boosheid. Emoties zijn belangrijker bij problematisch
gedrag dan eerst werd gedacht. Het emotiegebied in de hersenen piekt in
de adolescentie, terwijl het controlegebied langzaam ontwikkelt.
Samenvatting Jeugdcriminaliteit – 3e leerjaar, Keuzevak blok A
2
, Sociale informatieverwerkingstheorie (Dodge, 1994):
De theorie stelt dat een adequate reactie op een sociale situatie een aantal denkstappen vereist. Het
verstand wordt gezien als een complex systeem waarbinnen informatie wordt opgenomen,
opgeslagen en geordend zoals een computer.
Informatie vanuit de omgeving (input) → informatie coderen, interpreteren en vergelijken (intern
proces) → betekenis geven aan de gebeurtenis en beslissingen nemen (output)
Volgens de theorie gaat een jongere door deze mentale stappen voordat het competent sociaal
gedrag vertoont:
1. Het encoderen van situationele cues
2. Representatie en interpretatie van de cues
3. Verduidelijken van doelen of gewenst resultaat voor de situatie
4. Genereren van mogelijke respons op de situatie
5. Selecteren van een respons
Het blijkt dat antisociale en agressieve jongeren deze denkstappen niet adequaat kunnen uitvoeren.
Jongeren met antisociale problemen laten zich eerder leiden door hun emotionele toestand. Een
stap terug en even nadenken over de volgende actie helpt bij hen niet, soms leidt bij in zo’n geval
een weloverwogen beslissing zelfs tot iets nog agressievers.
Voorbeeld:
1. Jongen ziet leeftijdsgenoot op straat. De jongen kan dit coderen als ‘toevallige kruising’ of, ‘die leeftijdsgenoot
zoekt contact met me’
2. De jongen hecht betekenis aan de gecodeerde informatie. Bijv. hij kan ‘contact zoeken’ als bedreigend of leuk
interpreteren.
3. Afhankelijk van de interpretatie zal de jongen mogelijke antwoorden ontwikkelen. Bijv. bij bedreiging kan hij zich
schrap zetten, imponeren, tot aanval overgaan of vermijden.
4. De jongen weegt de mogelijke antwoorden af en kiest voor dat wat overeenkomt met de emotionele toestand.
5. Het geselecteerde antwoord leidt tot een bepaald gedrag.
Relatie met emoties – Schaamte:
Schaamte (om wie je bent), belangrijke verklaring voor jeugddelinquentie (‘niet willen afgaan voor
vrienden’).
▪ Biedt weinig ruimte om gedrag bij te sturen: beroep doen op schaamte werkt vaak averechts,
schaamte gaat zelden gepaard met inkeer, maar eerder met woede en agressie.
Relatie met emoties – Schuld:
Schuld (om wat je gedaan hebt).
▪ Interventie mogelijk: aanspreken op schuldbesef (gevoelens van empathie aanwakkeren,
fout willen herstellen etc.).
Relatie met emoties – Empathie:
Empathie (vermogen om je in gevoelens van anderen te plaatsen).
▪ Confrontatie met het lijden van anderen kan iemand met een nog niet ontwikkeld
empathisch vermogen afschrikken, waardoor ze de empathische reactie willen onderdrukken
of zich van de gevoelens van de ander willen distantiëren.
▪ Er is een sterk verband tussen gebrekkige empathie en crimineel gedrag, maar met name
voor de cognitieve empathie (lager voor lage affectieve empathie)
o Cognitieve empathie: kunnen begrijpen hoe de ander zich voelt/hoe hij denkt.
o Affectieve empathie: delen/spiegelen van emoties (verdrietig als de ander huilt)
▪ Sterker verband voor jongeren dan voor volwassenen.
Samenvatting Jeugdcriminaliteit – 3e leerjaar, Keuzevak blok A
3