Samenvatting collegeslides + aantekeningen
Testtheorie en Testgebruik – blok 1a – 2019-2020
Femke van Rijn
College 1
Testtheorie = het ontwikkelen, evalueren en gebruiken van (psychologische) tests voor het
meten van kennis, vaardigheden, eigenschappen, kenmerken of gedrag
Geschiedenis: McKeen Cattell
- Eerste systematische onderzoek naar kwantificeren van individuele verschillen
- Eerste hoogleraar psychologie ter wereld (1887)
- In 1980 een artikel in Mind: voor het eerst het woord ‘’test’’ gebruikt
Het doel van de test: een uitspraak doen die een voorspelling, classificatie of beschrijving
van het onderzochte individu mogelijk maakt
Psychologische eigenschappen zijn niet of moeilijk direct waarneembaar. Daarom
construeren we indicatoren (items) die gedrag oproepen dat iets zegt over het te meten
construct. Dit is omslachtig en niet perfect, maar er is geen alternatief.
Testscores zijn geen absolute waarheid. Een psycholoog dient bij voorkeur tot een oordeel te
komen op basis van een combinatie van verschillende waarnemingen. Dus maak niet blind
gebruik van tests, maar houd rekening met de context en de persoon.
Meetinstrument = test in combinatie met het meetmodel
Testscore =
3
X
g =1
g
Criterium = bij welke testscores onderneem je een actie?
Normen = het vergelijken van scores (op basis van gemiddelde, spreiding, normale verdeling,
z-scores)
Notatie
k = het totaal aantal items in de test
Verschillende items worden aangeduid metde items g en h
- g, h = 1, … k
Xg en Xh = scores op items g en h
- Dichotome scores: Xg = 0, 1
- Polytome scores: Xg = 0, …, m
o Het aantal geordende categorieën is m + 1
X = ruwe testscore (ook wel totaalscore)
- De ongewogen som van de k itemscores in de test
- Meestal het totaal aantal goed
k
X = X g =X 1 + X 2 + ... + X k
g =1
1
,Personen worden aangeduid met i
- n = het totaal aantal personen
- We gaan uit van scores van n personen: i = 1, …, n
- Xig = score van persoon i op item g
- Xi = ruwe testscore van persoon i
Datamatrix met itemscores:
- Groen = aantal items (k)
- Blauw = scores personen
op de items (Xig)
- Geel = ruwe testscores (Xi)
- Rood = totaal aantal
personen (n)
We veronderstellen individuele verschillen. Daarom is het belangrijk dat er spreiding is in de
totaalscores op een test.
- Hoe ver ligt een score van het gemiddelde van de verdeling?
Variantie:
1 n
S (X ) = (Xi − X )
2 2 n-weging: voor spreiding van de
scores in een specifieke groep
n i =1
Standaarddeviatie (wortel variantie): (n- 1)-weging: voor spreiding van de
scores in een representatieve
1 n
S(X ) = i (X − X )2 steekproef van de populatie
n i =1
Spreiding dichotome items:
Variantie:
S 2 (X g ) = p g (1 − p g ) = p g q g pg = proportie 1en
Standaarddeviatie: qg = 1 - pg = proportie 0en
S (X g ) = pg qg
2
, Covariantie = maat voor lineaire samenhang
- De mate waarin X en Y samen variëren
- Geeft de richting van het verband aan (positief of negatief), maar niet de sterkte
o Niet handig voor interpreteren, maar wel als basis om verder te rekenen
- Gemiddeld product van de afwijkingsscores in de steekproef
- Een grote variantie van één of beide variabelen leidt tot veel grote afwijkingsscores in
de formule voor covariantie
- Correlaties zeggen meer over het verband
n
S(X,Y) > 0 positieve lineaire samenhang
S(X , Y ) = n1 (Xi − X )(Y i −Y ) S(X, Y) < 0 negatieve lineaire samenhang
S(X, Y) = 0 geen lineaire samenhang
i =1
Lineaire combinatie = som van variabelen (gewogen of niet)
- Testscores zijn vaak lineaire combinaties
Ruwe testscore:
k
X = X g =X 1 + X 2 + ... + X k
g =1
Gemiddelde van de somvariabele:
- Som van de gemiddelden van de individuele gesommeerde variabelen
- Som van gemiddelde itemscores = gemiddelde testscore
k
X = X g = X 1 + X 2 + ... + X k
g =1
Variantie van de somvariabele:
- Som van de variantie van de variabelen + de som van alle covarianties
- Alle elementen in de variantie-covariantiematrix
- Elke covariantie wordt dus 2x meegeteld
S ( X ) = S 2 (X g ) + g h S (X g , X h )
k
2
g =1
Variantie-covariantiematrix:
3