Inhoudsopgave
T.1.1 ................................................................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 1 – inleiding ouderenpsychologie .............................................................................................. 2
T1.2 .................................................................................................................................................................. 3
Hoofdstuk 2 – levenslooptheorieën .............................................................................................................. 3
T1.3 .................................................................................................................................................................. 5
Hoofdstuk 3 – sociaal netwerk en persoonlijke relaties ............................................................................... 5
T2.1 .................................................................................................................................................................. 8
Hoofdstuk 9 – zingeving ............................................................................................................................. 8
Hoofdstuk 13 kwaliteit van leven .............................................................................................................. 10
T2.2 ................................................................................................................................................................ 12
Hoofdstuk 10 – rouw ................................................................................................................................. 12
Hoofdstuk 14 – het levenseinde ................................................................................................................. 14
T2.3 ................................................................................................................................................................ 17
Hoofdstuk 12 – ouderen en seksualiteit..................................................................................................... 17
T3.1 ................................................................................................................................................................ 22
Hoofdstuk 4 – biologische veroudering + H1 reader ................................................................................. 22
T3.2 ................................................................................................................................................................ 27
Leefstijlgedrag en determinanten – H2 reader .......................................................................................... 27
T3.3 ................................................................................................................................................................ 29
Gezondheidspsychologische interventies – H3 reader............................................................................... 29
Hoofdstuk 15 - Preventie........................................................................................................................... 32
Hoofdstuk 23; psychologische interventies voor mantelzorgers ............................................................... 34
Artikel Janssen et. al 2017......................................................................................................................... 36
T4.1 ................................................................................................................................................................ 37
Work performance and the older worker (Beier en Kanfer, 2013) ............................................................. 37
Bevordering van Europees onderzoek naar werk en een verhoogde leeftijd (Schalk en Van Veldhoven,
2010).......................................................................................................................................................... 42
T4.2 ................................................................................................................................................................ 46
Older workers and work-family issues; Allen & Shockley (2012) ............................................................ 46
T4.3 ................................................................................................................................................................ 50
Stoppen of doorgaan? – De Lange, Ybema en Schalk (2011) .................................................................... 50
Waarom willen gepensioneerden langer doorwerken? – Michiels en Schalk (2016) ................................ 54
T5.1 ................................................................................................................................................................ 57
Hoofdstuk 6 – cognitie............................................................................................................................... 57
Hoofdstuk 25 – cognitieve revalidatie ....................................................................................................... 66
Hoofdstuk 30 – mensen met dementie....................................................................................................... 69
T5.2 ................................................................................................................................................................ 71
Hoofdstuk 5 – emotie en stemming ........................................................................................................... 71
Hoofdstuk 7 – persoonlijkheid ................................................................................................................... 80
T5.3 ................................................................................................................................................................ 85
Hoofdstuk 17 – mediatieve cognitieve gedragstherapie............................................................................. 85
Hoofdstuk 19 – life review ......................................................................................................................... 89
Hoofdstuk 20 – oplossingsgerichte psychotherapie ................................................................................... 92
T6 ................................................................................................................................................................... 97
1
,T.1.1
Hoofdstuk 1 – inleiding ouderenpsychologie
Een beschrijving van de veranderende maatschappelijke visie op gezondheid en zorg van de
afgelopen jaren
Kalenderleeftijd:
- Kind en jeugd = 0-20 jaar
- Volwassenen = 21-65 jaar
- Ouderen = 65+
Vanwege toenemende levensverwachting meer differentiatie in leeftijdsgroepen; er moet meer
aandacht worden besteed aan inhoudelijke proces van ouder worden i.p.v. kalenderleeftijd.
- Cohorten: babyboomer (1945-1965) zijn hoger opgeleid en mondiger dan cohort ervoor.
- Gender: vrouwen hebben hogere levensverwachting, maar brengen laatste jaren met
gezondheidsproblemen door.
- Sociaaleconomische verschillen: hoogopgeleiden hebben hogere levensverwachting.
- Migratieachtergrond: slechtere gezondheid en andere culturele verwachtingspatronen
omtrent ouder worden.
- Individuele verschillen: omgaan met ouder worden en individuele levensgeschiedenis.
Het Contextual Lifespan Theory for Adapting Psychotherapy model
Knight en Pachana; CALTAP-model
à In hoeverre en op welke wijze is aanpassing nodig in de
communicatie, behandelmethode en behandelproces.
Cohort en cultuur: hebben invloed op hoe iemand over
problemen denkt en praat.
Vooroorlogse ouderen ‘dragen i.p.v. klagen’
Context: attitude + cognities hulpverlener + sociale context
- HV kan vanuit eigen cohort idee hebben dat
verandering onmogelijk is, wat invloed heeft op
motivatie voor deze doelgroep
- HV kan symptomen mis interpreteren als normale
veroudering
- Sociale contacten met steun zal afnemende
zelfredzaamheid anders doen laten ervaren.
Maturation (aspecten) = biopsychosociale aspecten van
ouder worden; fysiek, psychisch en sociale veranderingen
die deel uitmaken van het normale verouderingsproces.
- Positive maturation: toename levenservaring
- Negative maturation: afname fysiek uithoudingsvermogen
Specific challenges = ingrijpende veranderingen/specifieke aandoeningen die voorkomen bij
ouderen, maar die niet een natuurlijk onderdeel van het ouder worden betreffen:
Gehoorverlies, chronische ziekte, cognitieve stoornissen, mantelzorgtaken, verweduwing,
opname zorginstelling
Aging Perception Questionnaire.
Slotman (2015): het hebben van positieve attitude t.o.v. eigen veroudering heeft voordelen
middels APQ (aging perceptions questionaire);
Wie over het algemeen positief tegenover verouderen staat zijn meer betrokken in
gezondheidsbevorderend gedrag, voelden zich minder alleen en depressief, hadden een betere
lichamelijke gezondheid en een lager sterftecijfer
7 dimensies vragenlijst;
1. Chronische tijdlijn
Is bewustzijn eigen veroudering chronisch aanwezig?
2. Cyclische tijdlijn
2
,Is bewustzijn eigen veroudering cyclisch of golfbeweging?
3. Positieve consequenties
4. Negatieve consequenties
Het ouder worden beperkt mijn mogelijkheden.
5. Emotionele representaties
Welke emotionele reactie roept ouder worden op?
6. Positieve controle
Hoeveel controle kan ik uitoefenen op positieve ervaringen?
7. Negatieve controle
T1.2
Hoofdstuk 2 – levenslooptheorieën
Onderscheid normatief leeftijdgebonden, normatief historische en niet-normatieve
determinanten die het levenspad kunnen beïnvloeden
- Normatief leeftijdsgebonden: biologische en sociale omgevingsinvloeden die tegelijk
voorkomen in dezelfde leeftijdsgroep (leren praten/lopen; lichamelijke veranderingen
pubertijd; afronden middelbaar onderwijs).
- Normatief historisch: biologische en sociale
invloeden die verbonden zijn aan cohorten
(recessie/internet).
- Niet-normatieve determinanten: biologische
en sociale invloeden die persoonsgebonden
zijn (verlieservaring/verhuizing).
Leeftijdsgebonden sociale invloeden komen vooral tijdens
de adolescentie naar voren. Later tijdens de ouderdom,
neemt de invloed van deze factoren ook weer toe. De
invloed van normatief historische determinanten is
vooral tijdens de adolescentie en de jongvolwassenheid
waar te nemen en neemt af naarmate iemand ouder
wordt. De invloed van niet-normatieve determinanten
neemt lineair toe met de leeftijd om dan tijdens de
ouderdom te stagneren.
Het soc-model en de socio-emotionele-selectiviteitstheorie
Baltes (1980) formuleerde dat levensloopontwikkeling multi dimensioneel en multi directioneel
is; waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen fysiek, sociaal en psychologisch functioneren
(cognitie, emotie, gedrag, persoonlijkheid). Voor elk aspect kan groei, behoud en omgaan met
verlies plaatsvinden.
Rowe & Kahn: multidimensionaliteit van de levensloopontwikkeling à succesvol ouder worden
gaat gepaard met kleine kans op ziekte, goed fysiek, cognitief functioneren en actieve
betrokkenheid.
Ontwikkelingsregulatie = omgaan met ouder worden op basis van
plasticiteit/aanpassingsvermogen vs. Autonomie en sturing.
SOC-Model (Baltes 1990) à model verschillende ontwikkelingsregulatie op cognitief niveau;
Men gaat bewustere keuzes maken bij bezigheden/contacten waar iemand energie in wil steken.
Om deze activiteiten optimaal (optimalisatie) te kunnen blijven doen, kunnen zij gebruikmaken
van hulpmiddelen (compensatie).
o Selectie
= selecteren wat het belangrijkste is om tijd aan te besteden
o Optimalisatie
= gedrag met doel om hogere niveaus functioneren te bewerkstelligen
3
, o Compensatie
= proces waarbij verlies/achteruitgang opgevangen wordt om bepaald niveau van functioneren
te handhaven
Socio-emotionele-selectivteitstheorie (SEST/SST) (Carstensen 2003)
à Levensloopontwikkeling kent 2 motieven op emotioneel niveau. Welk motief op de voorgrond
staat is afhankelijk van hoeveel levenstijd iemand voor zich ziet.
o Leren kennen van (nieuwe) dingen
o Emoties reguleren
Hoe korter de levenstijd, hoe meer waarde wordt gehecht aan emotionele doelen en activiteiten
die bijdragen aan emotioneel welbevinden (zoals het onderhouden van familiecontacten) à zie
1.3
De disengagementtheorie gaat uit van goed ouder worden als een zich langzaam terugtrekken
uit de samenleving en het leven, dat een natuurlijk reactie zou zijn op de verminderde vitaliteit
en het naderende levenseinde.
De activitytheorie gaat uit van goed ouder worden als een proces waarbij mensen willen blijven
deelnemen aan het leven in de samenleving.
Visie op welbevinden bij ouderen toelichten aan de hand van het dual-continuamodel
- Emotioneel welbevinden = geluk en tevredenheid (hedonistisch)
Levenstevredenheid/interesse/positieve gevoelens à Subjectieve ervaring van het leven als
geheel
- Psychologisch welbevinden = zelfrealisatie (eudemonisch)
Ryff 6 dimensies à Welbevinden als gevolg van proces van zelfontplooiing
Zelfacceptatie/persoonlijke groei/omgevingsbeheersing/doelgerichtheid en positieve relaties
- Sociaal welbevinden = maatschappelijke integratie (eudemonisch)
Sociale acceptatie/groei/bijdrage/coherentie/integratie (Keyes)
Dual-Continua model (Keyes, 2005)
à drie niveaus vullen elkaar wederzijds aan.
Flourishing = hoog niveau functioneren 3 niveaus = een goede positieve geestelijke gezondheid.
- Afwezigheid van psychische symptomen is niet hetzelfde als aanwezigheid welbevinden!
Iemand met ziekte kan hoog welbevinden hebben; iemand zonder ziekte een laag welbevinden.
Ouderenpsychologie in dual-
continuamodel = welbevinden
behandelen/behouden vs. Stoornissen
behandelen/voorkomen.
Terugkijkend naar een oudere die
bepaalde psychische problemen kan
ervaren, betekent een brede
benadering niet alleen het oplossen
van de ervaren klachten (negatieve as
van dual continua-model), maar ook
om het versterken van de positieve as,
namelijk het verhogen van emotioneel, psychisch en/of emotioneel welbevinden. De oudere zelf
en de wijze waarop hij/zij in het leven staat, kunnen hier handvatten bieden. Een voorbeeld
hiervan is meneer de Blok die tijdens het klussen aan zijn boot geen last heeft van
angstaanvallen.
Betekenisgeving en beeldvorming rondom ouder worden en de beïnvloeding op het gedrag van
hulpverleners en ouderen
Betekenisgeving op basis van stereotypen:
- Competentie
Ouder worden is fysieke achteruitgang (hulpbehoevend, zwak, ziek) en sociaal verlies
4