Samenvatting Publiek
management
Week I:
Hoofdstuk I: Dilemma’s van publieke managers & Hoofdstuk II: Politiek-bestuurlijke en
maatschappelijke ontwikkelingen
Publiek management als vakgebied richt zich op de structuur en de organisatie van de
publieke sector en het management van publieke organisaties.
Publiek management: Alle activiteiten van leidinggevenden van publieke organisaties om
die organisaties te beheersen, sturen en veranderen met het oog op het optimaliseren van de
prestaties van de organisaties.
Er zijn hierbij twee belangrijke spanningen, tussen:
- Differentiatie versus integratie, m.b.t. de coördinatie van werkzaamheden, en;
- Autonome versus beheersing, m.b.t. de vrijheid voor medewerkers voor het uitvoeren
van hun werkzaamheden.
Er zijn drie soorten publieke managers:
i. Operationele managers, die direct leidinggeven aan medewerkers en laag op de
hiërarchische ladder staan;
ii. Strategische managers, die de koers bepalen van de organisatie en dus hoog op de
hiërarchische ladder staan, en;
iii. Tactische managers, die de middenkader vormen doordat zij beide taken vervullen
en de andere type managers verbinden.
Publieke managers hebben te maken met drie typen waarden, beschreven door Hood (1991):
i. Sigma-waarden: gericht op het voorkomen van ‘waste’ (ondoelmatige of
overbodige uitgaven). Hierbij horen waarden zoals efficiency, doelmatigheid en
somberheid. Stond centraal in de New Public Management;
ii. Theta-waarden: gericht op het voorkomen van willekeur en bias. Dit zijn
klassieke bureaucratische waarden zoals gelijkheid, rechtmatigheid en legitimiteit;
1
, iii. Lambda-waarden: gericht op het voorkomen van crisis en instorting; het is een
focus op het aanpassingsvermogen van publieke organisaties en kent waarden
zoals adaptiviteit en veerkracht.
Week II:
Hoofdstuk 4: Organisatievormen
Max Weber legde de bureaucratietheorie vast. Hierin was machtsuitoefening gebaseerd op
rationeel-legaal gezag, in plaats van charismatisch of traditioneel gezag. Dit werd
gerechtvaardigd door de bevoegdheden, verantwoordelijkheid en verplichtingen die de
bestuurder schriftelijk heeft vastgelegd.
Het was een ideaaltype; het was technisch superieur aan andere organisatievormen vanwege
de formele hiërarchie (maakt verantwoording mogelijk), standaardisatie en formalisatie
(maakt handelen voorspelbaar en gelijkwaardig) en specialisatie (zo goed mogelijke
toepassing kennis op besluitvorming). Dit alle is voor belang van de legitimiteit van de
overheid.
Science of Administration wordt geschaard onder een benadering die organisaties als rationele
systemen ziet; die op consistente en eenduidige wijze werken aan het bereiken van een
vaststaand doel. Dit includeert het werk van Weber, Taylor (Scientific Management), Fayol
en Gulick en Urwick.
Taylor ontwikkelde een theorie voor een organisatietheorie die zo efficiënt mogelijk zou
werken. De baten zouden zowel naar het management als de arbeiders gaan. Huidige
organisatievormen zijn niet efficiënt vanwege een pluraliteit van eigen (suboptimale)
werkwijzen door het management en soldiering: werknemers die vanwege hun hogere
kennispositie beneden hun maximale productieniveau werken. Dit kon gebroken worden door
het arbeidsproces op te knippen, werkzaamheden te standaardiseren en centralisatie van
kennis over het arbeidsproces.
Gulick en Urwick zagen efficiëntie als centrale waarde voor de overheid, die bereikbaar was
door centralisatie en standaardisatie. Standaardorganisatievormen zijn er voor
overheidsinstanties en moeten ontdekt worden door wetenschappelijk onderzoek.
Kritiek op deze rationele benadering was vervreemding van het werk, bovenmatige controle
over werknemers, bureaucratisme (de ontsporing van de organisatievorm door creatie van
2
,regels voor elke mogelijke situatie) en discussie over zijn vermeende efficiëntie en
effectiviteit.
Deze bureaucratische organisatievormen hadden geen oog voor de omstandigheden waarin zij
opereerden. Contigentietheorieën stellen dat er de organisatiestructuur optimaal is als deze is
afgestemd op de situatie waarin deze organisatie opereert.
Voor Woodward was deze contigentiefactor technologie, zoals het type productieproces dat
wordt gehanteerd.
Voor Burns en Stalker was dit de voorspelbaarheid van de omgeving; of deze stabiel en
voorspelbaar was (mechanistische organisaties, die een hoge mate van centralisatie en
standaardisatie kennen) of juist dynamisch en onvoorspelbaar (organische organisaties, die
een hoge mate van decentralisatie en informele samenwerking kennen).
Mintzberg maakt een onderscheid tussen twee vormen van bureaucratie op basis van de
stabiliteit en de complexiteit van de omgeving:
i. De machinebureaucratie, kenmerkend door een stabiele organisatieomgeving,
hoge mate van standaardisatie van werkprocessen en een hoge mate van
centralisatie ten behoeve van routinematige taken uit te voeren;
ii. De professionele bureaucratie, die ook in een stabiele, maar wel een complexe
omgeving opereert. Deze is gebaseerd op de standaardisatie van vaardigheden en
kennis en kent meer decentralisatie.
Publieke organisaties zijn recent, vanwege de steeds meer dynamisch wordende omgeving, op
zoek gegaan naar benaderingen uit de managementliteratuur om zich meer wendbaar op te
stellen, zoals het lean en agile management en parallelle organisatiestructuren.
Lean management: benadering die manieren omvat om de organisatie zo zuinig mogelijk te
laten functioneren en produceren, door bijvoorbeeld nadruk op efficiëntie en lage foutmarges.
Organisaties die deze benadering volgen kennen een productieproces die bestaat uit
gespecialiseerde deeltaken die volgens vaststaande handelingen (standaardisatie) worden
uitgevoerd, en onderhevig is aan een continue poging tot verbetering. De ranke vorm staat een
hoge mate van centralisatie toe, maar kent ook decentralisatie doordat werknemers constant
hun werkproces moeten kunnen optimaliseren. Gerelateerd aan het Scientific Management.
3
, Agile management: benadering die manieren omvat om de organisatie zo lenig mogelijk te
maken, door bijvoorbeeld anticipatie op de omgeving en het platter maken van de organisatie.
Het kent zijn oorsprong in de organische organisatievorm.
Ambidextrie en parallelle organisatiestructuren: benadering die zoekt hoe een organisatie
zowel in staat is om te exploiteren alsook te exploreren. Ambidextrie = ‘tweehandigheid’.
Exploiteren: een organisatie richt zich op het zo efficiënt mogelijk uitvoeren van bestaande
routines en processen en dat er slechts in kleine mate aanpassingen en verbeteringen worden
doorgevoerd. Dit pas bij bureaucratische, mechanistische organisatievormen.
Exploreren: een organisatie richt zich meer op flexibiliteit dan op efficiëntie en voert
frequent grote wijzingen en veranderingen door om beter op de omgeving aangesloten te zijn.
Dit past weer bij organische vormen.
Ambidextrie komt in drie vormen voor: structureel, sequentieel en contextueel:
- Structureel: een organisatie combineert gelijktijdig verschillende configuraties
(gedifferentieerd), die met elkaar verbonden zijn (geïntegreerd);
- Sequentieel: een organisatie wisselt exploratie en exploitatie af door te wisselen van
organische en mechanistische structuren;
- Contextueel: het aanmoedigen en in staat stellen van individuen om te opereren
volgens strakke regels en procedures, maar anderzijds af te wijken wanneer dat
wenselijk is.
Het concept ambidextrie komt van Lawrence en Lorsch (1967), die de concepten van
structurele differentiatie en integratie ontwikkelden. Hun centrale hypothese was dat de
prestaties van een organisatie afhankelijk zijn van de mate van differentiatie én integratie. Als
de organisatie intern veel is gedifferentieerd, dient de mate van integratie óók hoger te zijn.
Echter stellen zij dat er ook een negatief verband tussen de concepten bestaat: hoe meer
interne differentiatie, hoe moeilijker voldoende integratie te realiseren is.
Structurele differentiatie: de organisatiestructuur van het systeem kan verdeeld worden in
verschillende subsystemen, zodat die beter afgestemd zijn op de relevante externe omgeving.
Integratie: het afstemmen van de activiteiten die in de verschillende subsystemen
plaatsvinden om de doeleinden van de organisatie te bereiken.
4