Inleiding verbintenissenrecht
Docent mail: m.j.westerink@uu.nl
Tussentoets in week 5, stof: week 1 t/m 4 (30%)
Eindtoets in week 9, stof: alles (70%)
Aantekeningen hoorcollege/werkgroep/workshop week 1
Het privaatrecht kan men onderverdelen in het materiële privaatrecht en het formele
privaatrecht (burgerlijk procesrecht). Het materiële privaatrecht geeft inhoudelijk regels over
rechten en plichten. Het formele privaatrecht regelt de wijze waarop de burgers jegens elkaar
hun rechten kunnen handhaven met behulp van rechterlijke tussenkomst. In de vakken
Inleiding Verbintenissenrecht en Inleiding Goederenrecht komt het burgerlijk procesrecht nog
niet aan de orde.
Binnen het materiële privaatrecht maakt men een onderscheid tussen personenrecht en
vermogensrecht. Met personenrecht wordt zowel het personen- en familierecht bedoeld als
het rechtspersonenrecht (zie boek 1 en 2 van het BW). Deze twee onderdelen komen in de
twee inleidende vakken ook niet aan bod. Het vermogensrecht komt wél uitgebreid aan de
orde. Het is het meest omvangrijke deel van het privaatrecht.
Het vermogensrecht omvat regels betreffende rechten en plichten die tot het vermogen van de
mens of een rechtspersoon behoren. Dat zijn rechten en plichten die in de economische sfeer
liggen; zij hebben een bepaalde geldswaarde. De meeste vermogensrechten worden
gekenmerkt door het feit dat ze aan een ander kunnen worden overgedragen. Voorbeelden van
rechten zijn het eigendomsrecht, het recht van erfpacht of het recht op levering van een auto.
Voorbeelden van plichten zijn de betalingsverplichting en de leveringsverplichting.
Het vermogensrecht omvat twee belangrijke rechtsgebieden: het verbintenissenrecht
(onderwerp van dit vak) en het goederenrecht (onderwerp van het vak Inleiding
Goederenrecht). In het verbintenissenrecht zijn de rechten geregeld die de rechthebbende
aanspraak geven op een bepaalde prestatie door een ander, zoals het recht op betaling op
grond van een contract (overeenkomst) of op grond van een onrechtmatige daad. In het
goederenrecht zijn de rechten geregeld die aan de rechthebbende een mate van zeggenschap
verlenen over een bepaald goed. Een voorbeeld is het eigendomsrecht.
Zoals gezegd gaat dit vak over het verbintenissenrecht. De verbintenis wordt in de regel
omschreven als een vermogensrechtelijke band tussen twee (of meer) personen waarbij de één
tot een prestatie is gerechtigd (de crediteur) en de ander tot deze prestatie is verplicht (de
debiteur). Een verbintenis heeft dus altijd twee kanten: de plicht van de één tot het verrichten
van een prestatie en het recht van de ander op die prestatie.
Uit de wet vloeit voort welke rechtsfeiten bronnen van verbintenissen zijn. Dit zijn de
verbintenis scheppende (ofwel: obligatoire) overeenkomst (zie week 2) en de onrechtmatige
daad (zie week 6), maar ook andere in de wet geregelde bronnen, zoals zaakwaarneming,
onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking (zie week 6). Het stelsel van
bronnen van verbintenissen is echter geen gesloten stelsel. Verbintenissen kunnen in een
beperkt aantal gevallen ook het ongeschreven recht als bron hebben (zie HR Quint/Te Poel en
art. 6:1 BW).
,Een verbintenis is vaak het gevolg van een rechtshandeling. Rechtshandelingen nemen
binnen de categorie rechtsfeiten dus een belangrijke plaats in. Zie voor de totstandkoming
van een rechtshandeling art. 3:33 BW. Uit dat artikel blijkt ook wat voor een rechtshandeling
essentieel is: slechts een handeling gericht op rechtsgevolg is een rechtshandeling.
Onderscheid ‘gewone’ verbintenis en natuurlijke verbintenis
Bij een ‘gewone’ verbintenis kan degene die recht heeft op een prestatie, de crediteur, deze
prestatie rechtens afdwingen, dat wil zeggen dat de rechter op vordering van de crediteur de
debiteur kan veroordelen tot het verrichten van de prestatie. Dat is niet het geval bij een
natuurlijke verbintenis. Een natuurlijke verbintenis is derhalve een vermogensrechtelijke
rechtsbetrekking tussen twee (of meer) personen, waarbij de prestatie niet in rechte
afdwingbaar is. Daar staat tegenover dat als de debiteur aan zijn verplichting heeft voldaan, hij
niet met succes staande zal kunnen houden dat de door hem verrichte prestatie ten onrechte is
verricht.
Het Burgerlijk wetboek is opgebouwd uit tien wetboeken. Het burgerlijk wetboek regelt het
burgerlijke of civiele recht in Nederland. In het BW vindt je de regels die gelden tussen
Nederlandse burgers onderling en tussen burgers en goederen. De gelaagde structuur van
het BW houdt in dat er algemene regels worden genoemd en daarna specifieke regels. Hoe
verder naar voren een artikel in het BW staat, hoe algemener het is. Bijzonder gaat voor
algemeen.
Boek 1: Personen- en familierecht (huwelijk, scheiding, kinderen)
Boek 2: Rechtspersonenrecht (nv, bv, stichtingen, verenigingen)
Boek 3: Vermogensrecht (alle rechten en verplichtingen die uit privaatrechtelijk verkeer
voortvloeit die op geld waardeerbaar zijn)
Boek 4: Erfrecht (nalaten, testamenten)
Boek 5: Zakelijke rechten (eigendom)
Boek 6: Verbintenissenrecht (tussen private partijen, burgers en rechtspersonen)
algemeen deel: titel 1 en 2, verbintenis uit overeenkomst: titel 5, verbintenissen uit de wet
OD titel 3, RD titel 4
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten (specifieke zoals koop, huur, schenking, arbeid)
Boek 7A: Vervolg bijzondere overeenkomsten
Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer (goederen, personen, zee, lucht)
Boek 10: Internationaal privaatrecht
, Vermogensrecht
Boek 3
Goederenrecht Verbintenissenrecht
Boek 3 & 5 Boek 3 & 6
Overeenkomstenrecht Overig Verbintenissenrecht
Boek 6,7,7A, 8 Boek 6
Personenrecht
Boek 1,2,4
, Waar komt het BW vandaan? We beginnen bij de Unie van Utrecht. Dit was de eerste stap
naar het Nederland wat we vandaag kennen en wel als voorloper op het volgende:
Republiek der zeven verenigde Nederlanden (1588-1795)
De periode van de Gouden eeuw
Juridische lappendeken: de acht gewesten en afzonderlijke steden veelal eigen recht
(gewoonterecht, ordinanties, geschreven of mondeling, aangevuld met Rooms-
Hollands recht) het BW was een van de redenen om hier orde in aan te brengen.
Wanneer zien we dit voor het eerst gebeuren (de eerstvolgende staatsrechtelijke vorm
waarin Nederland bestond)?
Bataafsche Republiek/Gemenebest (1795-1806)
Franse satellietstaat, eenheidsstaat
1798: “commissie van twaalf, “ poging tot codificatie, uniform recht, waaronder
BW (op basis van gewoonterecht, Rooms-Hollands recht, “inleydinge” van Hugo
de Groot)
Symbolisch (immers einde pluriforme republiek), en tegengaan willekeur
rechters
Mislukt, in 1800 vastgelopen
Ten tijde van Napoleon (1806-1813)
Koninkrijk Holland (1806), Lodewijk Bonaparte koning, het Nederlandse recht nog
steeds een lappendeken.
1809: invoering wetboek Napoleon, ingerigt voor het koninkrijk Holland (aangepaste
versie van Code Napoleon van 1804); verlichtingsdenken, machtscentralisatie
1810: annexatie Frankrijk, Lodewijk afgetreden, invoering Franse Code Civil, ofwel
code Napoleon van 1807 deze heeft nog lang gegolden, zodanig lang dat we er
eigenlijk niet meer vanaf konden. Ons huidige BW is gestoeld op de code
Napoleon.
De onafhankelijke Nederlanden (vanaf 1813)
Vorstendom der Nederlanden (1813), Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815),
Koninkrijk der Nederlanden (1830)
Code Napoleon nog steeds van toepassing, inspiratiebron centralisatie administratie,
voorspelbaar functionerende rechterlijke macht
1814: Willem 1 roept ‘Codificatiecommissie’ in het leven. Loopt spaak
1838: na onafhankelijkheid België (1830), klimaat van nationalisme
Na ruim 40 jaar: eerste eigen BW (wel gebaseerd op Code Civil) nog niet ons
huidige BW
Het (oude) BW volstaat niet meer
20e eeuw, gaandeweg algemene opvatting: BW verouderd, ondeugdelijke
systematiek, inconsistente terminologie, regelde veel onderwerpen niet:
- “het is als had men eene proeve willen geven van den rijkdom onzer taal; maar men
doe het elders dan in de wet” (Themis 1853, p. 376)
- Matthias de Vries, 1879 (grondlegger woordenboek der Nederlandse taal): “een
verdrietig zonderegister”
Gevolg: rechtspraak was eigen leven gaan leiden, taakverdeling wetgever en rechter
willekeurig (Meijers, 1947: BW wordt “een doode letter”)
Het ontwerp van een nieuwe – ons huidige – BW
Dan, in 1947: Eduard M. Meijers, Leidse hoogleraar, krijgt bij koninklijk besluit de
opdracht een nieuw BW te ontwerpen