Hoorcollege 1
Processen van het leven
Groei,
Virussen groeien niet de andere organismen soorten wel
Vermenigvuldigen,
Gastheercel repliceert het virus
Reactievermogen,
Veel organismen hebben de mogelijkheid om te reageren op een omgeving stimuli,
deze response wordt taxis genoemd.
Metabolisme
Virus heeft geen metabolisme,
Hij gebruikt het metabolisme van de gastheer
Cellulaire structuur
Gemiddelde lengte van een bacterie is 1 μm, een prokaryoot is ongeveer tussen de 40 μm en m, een prokaryoot is ongeveer tussen de 40 μm, een prokaryoot is ongeveer tussen de 40 μm en m en
100 μm, een prokaryoot is ongeveer tussen de 40 μm en m. Geen enkele prokaryoot heeft een celkern, ze hebben geen intern
membraangebonden structuren zoals golgi apparaat etc. De bacterie en archaea vallen beide
onder prokaryoten.
De meeste bacteriën zijn coccen of staafjes. Ze zijn ontzettend klein en het voordeel hiervan
is, hoe kleiner je bent hoe groter de oppervlakte volume verhouding. Dit betekent dat je
verhoudingsgewijs makkelijker stofjes naar binnen kan halen op een kleiner volume.
Wanneer een bacterie te groot wordt kan hij te weinig energie opnemen qua eten en gaat hij
dood, daarom is hij zo klein.
Een prokaryoot bevat DNA, ribosomen, cytoplasma, celwand, celmembraan, glycocalyx en
eventueel een flagel of trilharen. Eukaryoten hebben een kern, intern membraangebonden
organellen, zijn groter, complexere structuur en de familie is ook groter. Algae, protozoa,
fungi en dierlijke cellen horen bij de familie.
Bacteriële celwand
Bijna alle bacteriën hebben een celwand, alleen de allerkleinste bacterie heeft geen celwand.
Die heeft enigszins een probleem alleen omdat hij zo klein is valt dat mee. De binnen druk in
een bacterie is ongeveer net zo groot als in een fietsband, 1,5 barr – 3 barr. Een bacterie kun
je zien als een soort opgeblazen ballon, daarom heeft hij een celwand om alles bij elkaar te
houden. Wij hebben geen celwand, wanneer je onze cellen in water gooit dan knapt de cel.
Wij zijn isotoom, dit betekent dat de opgeloste stof buiten de cel even groot is als binnen de
cel.
Belangrijkste functie van de celwand van een bacterie;
Beschermt tegen osmotische druk, zorgt voor structuur en karakteristieke vorm
Is een target voor veel antibiotica
Bestaat uit peptidoglycan
2 basistypen bacteriële celwanden
Gram-positief en Gram-negatief
,De celwand bestaat uit peptidoglycan en dit is een complex polysacharide. Deze
polysacharide bestaat uit 2 afwisselende suikers; N-acetylglucosamine (NAG) en N-
acetylmureine zuur (NAM). Deze suikers zitten aan elkaar bevestigd door kruisverbindingen
bestaande uit 4 aminozuren (tetrapeptide).
Gram-positieve celwand is dik en bevat veel peptidoglycan, ook bevat het een polyalcohol,
(lipo)teichoine zuur, en deze heeft een functie bij de celgroei. Een gram-negatieve heeft een
dunne laag peptidoglycan, tussen het celmembraan en de peptidoglycan zit een
periplasmatische ruimte. Buiten de dunne laag peptidoglycan zit nog een celmembraan, deze
bevat fosfolipiden, eiwitten en lipopolysacchariden (LPS). Lipide A waar LPS aan vast zit
kan koorts, ontstekingsreactie, shock en bloedklontering veroorzaken. Ook zit er in de
buitenste celmembraan porines.
Het verschil tussen een negatieve en positieve bacteriën is dat bij gram-positieve bacteriën
een brug zit tussen aminozuren. Wel bevatten ze beide een 3-4 verbinding, deze is bij gram-
negatieve dus tussen aminozuren en bij gram-positieve bacterien zit hier een
interpeptidebrug tussen.
Een paar bacteriën hebben geen celwand (mycoplasma), waarschijnlijk is de druk zo laag en
kunnen ze daarom zonder celwand leven. Ze hebben wel de andere prokaryote eigenschappen
zoals de aanwezigheid van ribosomen.
De reden dat je koorts krijgt wanneer je begint met je antibiotica komt doordat de bacteriën
knappen waardoor het lichaam reageert omdat er nu 'meer' bacteriën zijn. Hierdoor gaat je
immuunsysteem als een gek aan het werk.
Hoorcollege 2
Het celmembraan van alle soorten cellen van zelfs verschillende organisme komen allemaal
wel overeen. Het celmembraan wordt ook wel een fosfolipide dubbellaag genoemd, dit is
geen sterke laag en erg dun. Ook is het vloeibaar, het lijkt een beetje op gel.
Om stoffen door de fosfolipide laag te halen zitten er eiwitten door de laag heen. Wanneer
een eiwit een opening aan beide kanten heeft heb je te maken met een integraal eiwit, dit
eiwit is amfipatisch. Ook heb je aan de binnenkant eiwitten, dit zijn de perifere eiwitten.
De fosfolipide heeft een hydrofobe staart en hydrofiele kop. De staart bevat 1 verzadigd
vetzuur en 1 onverzadigd vetzuur. Een fosfolipiden is dus amfipatisch, dit houdt in
hydrofoob en hydrofiel.
Hoe meer cholesterol er in de bilaag zit hoe stijver de laag wordt. Bij een koude temperatuur
zal de bilaag zo vloeibaar mogelijk zijn en dus veel onverzadigde vetzuren hebben, bij warme
temperaturen zal die andersom zijn.
Hydrofobe moleculen kunnen de membraan passeren, omdat ze in de lipide bilaag kunnen
oplossen. Hydrofiele moleculen kunnen heel langzaam de membraan passeren, de lading
werkt tegen en de watermantel ook. Gassen kunnen wel goed het membraan passeren.
De intergraal eiwit kan worden verdeeld in canal en carrier eiwit.
, Het celmembraan is semi-permeabel. Dit houdt in dat het bepaalde stoffen wel kan
overbrengen en sommige niet. De bilaag bevat aan de ene kant een positieve lading en aan de
andere kant een negatieve, dit zorgt voor energie.
Het membraaneiwit heeft een aantal functies;
Transport,
Carrier en canal. Carrier eiwitten werken door ATP of door lading verschil
Enzymactiviteit
Signaal doorgeven
Cel herkenning
Cellen gaan aan elkaar vastzitten,
De huid bijvoorbeeld
Het zit vast aan het cytoskelet en de extracellulaire matrix
Membraantransport kan op 2 manieren, passief en actief. Passief kost geen energie en noem
je diffusie. Actief kost wel energie. Diffusie kan op 3 manieren, diffusie, gefaciliteerde
diffusie en osmose. Bij gefaciliteerde diffusie kunnen sommige stoffen wel naar binnen en
sommige niet, dit ligt aan de vorm van het membraaneiwit. Bij osmose verplaatst water zich
naar de plek waarde concentratie hoger is.
De toniciteit is het samenspel tussen concentratie opgeloste deeltjes en selectieve membraan
permeabiliteit, dit gaat over osmose;
Isotoon,
De concentratie buiten de cel is even hoog als binnen de cel
Hypertoon,
De concentratie buiten de cel is hoger dan binnen de cel, het water verlaat de cel.
Hypotoon,
De concentratie binnen de cel is hoger dan buiten de cel, het water loopt dan de cel in.
Bij diffusie en gefaciliteerde diffusie is passief transport. Bij normale diffusie lopen de
stoffen van de hoge concentratie naar de lage concentratie, dit gebeurt via de channel
eiwitten. Ook gebeurt het dat diffusie door de wand loopt maar dit gebeurt bijna alleen maar
bij gassen en niet bij opgeloste stoffen. De gefaciliteerde diffusie loopt via carrier eiwit,
maar kan ook gebeuren via een channel eiwit omdat hier onderscheidt wordt gemaakt op
grootte en lading.
Bij een carrier eiwit wordt er gereageerd op het juist specifieke eiwit waardoor de stof naar
binnen wordt gehaald. Bij de channel eiwit wordt niet specifiek geselecteerd.
Een voorbeeld van actief transport is de natrium kalium pomp. Hierbij worden er 3Na naar
buiten gepompt en 2K naar binnen. Het nut hiervan is dat er 3⁺ naar buiten gaan en 2⁺ naar naar buiten gaan en 2⁺ naar buiten gaan en 2⁺ naar naar
binnen. Hierdoor blijft er 1⁺ naar buiten gaan en 2⁺ naar buiten, de lading stijgt op deze manier aan de buitenkant.
Hierdoor is er een concentratie gradiënt gemaakt, dit is een membraanpotentiaal.
Wanneer er ionen worden getransporteerd over het membraan, krijg je een ladingsverschil dit
noem je de elektrisch kracht. Ook krijg je een verschil in concentratie, dit noem je een
chemisch kracht. Deze 2 samen worden het electrochemische gradiënt. Het transport van
ionen wordt gedreven door 2 krachten; verschil in concentratie en lading.