Blok 1 start tot arts
Hoorcollege met een klacht naar de dokter
Proces van klinisch redeneren
1. Eerst luisteren naar het verhaal van de patiënt, eventueel vorig consult
2. Vervolgens gegevens verzamelen
3. Arts bekijkt het probleem en voegt iets toe
4. Diagnose wordt gesteld
5. Behandelmethoden beschrijven
6. Behandeling kiezen
7. Uitkomsten evalueren, wel of geen vervolgafspraak
8. Proces reflecteren
Premedische fase
Waarom raadpleegt de patiënt de arts, hoelang heeft de patiënt al klachten, op welk
moment gaat de patiënt naar de arts?
Redenen voor voorgeschiedenis patiënt:
1. Het geeft inzicht in de cognities (gedachten die je hebt over een klacht) en emoties
van de patiënt. Met dit inzicht kan hij de hulpvraag van de patiënt beter begrijpen en
kan hij zijn informatie over de oorzaak van de klachten en het te verwachten beloop
van de klachten beter afstemmen op wat de patiënt weet.
2. Het geeft inzicht in ziektegedrag, wat adequaat kan zijn voor het verbeteren van de
klacht of minder adequaat. De arts kan zijn informatie hierop afstemmen.
3. Het geeft inzicht in het beloop van de klacht tot nu toe, waardoor hij de klacht
medisch beter kan duiden.
4. Het geeft het inzicht over patiënt voorkeuren als die een rol spelen bij de
beleidskeuze.
5. Als je het zorgvuldig registreert kan het ook relevantie informatie geven voor
wetenschappelijk onderzoek.
Consult
Vragen aan de patiënt tijdens consult SCEGS
Somatisch- lichamelijke staat en klachten
Cognitief- gedachten bij de klachten
Emotioneel- gevoelens
Gedragsmatig- wat doet iemand wel of niet tegen de klachten
Sociaal- gevolgen van een klacht voor het leven van de patiënt
,Vervolgstappen 1
Hulpvraag van de patiënt
Wensen en verwachtingen van de patiënt
Vervolgstappen 2
Arts herkent een patroon (diagnostische strategie)
Test zijn hypothese met onderzoeken
Hypothese wordt bevestigd en arts geeft informatie over de behandeling en adviezen
Context- meer informatie krijgen om patiënt beter te begrijpen, vanuit patiënt en medisch
perspectief en zorg op maat te kunnen leveren.
Verschillende niveaus
Macroniveau: cultuur waarin wij leven
Mesoniveau: directe omgeving
Microniveau (spreekkamer): tijd voor consult, arts-patiënt relatie, tijdstip
Submicroniveau (spreekkamer): consultvaardigheden
Hoorcollege medische ethiek
Reflecteren op het goede
Wat is normaal en afwijkend en hoe gaan we om met datgene dat afwijkend is?
4 principes van de medische ethiek Wel Niet R R
1. Respect voor autonomie- vrijheid van de patiënt, wat wil de patiënt.
2. Niet schaden- zorgen voor zo min mogelijk complicaties/bijwerkingen.
3. Weldoen- wat is het beste voor de patiënt.
4. Rechtvaardigheid- wat is eerlijk, verdeling van hulpverleners, voorrang, dilemma’s
over welke patiënt meer tijd krijgt.
Beroepsgeheim van een arts- artseneed
Vertrouwen is erg belangrijk. Patiënt durft zich kwetsbaar op te stellen en durft te
vertellen wat eventueel relevant kan zijn. Patiënt durft om zorg te vragen, omdat de
informatie niet wordt gedeeld.
Conclusie
Wat is de context, van patiënt en arts zelf?
Denk aan de 4 principes.
Waarde van vertrouwen is een belangrijk uitgangspunt.
,Biopsychosociaal model
Blok 1 start tot arts
Hoorcollege anamnese en lichamelijk onderzoek
Diagnostische strategieën
Niet analytisch
Patroonherkenning (vast patroon van klachten)
Diagnose a vue (meteen kunnen zien wat de diagnose is)
Seriële hypothesetoetsende methode (al een waarschijnlijkheidshypothese, alleen
nog even testen)
Analytisch
Orgaansystemen
Ziektemechanisme- processen in het lichaam waardoor je in een ongezond lichaam
komt
Koorts: lichaam gaat aan de slag infectieziekte
Ontstaan van kanker, auto-immuunsysteem
Etiologie- oorzaak van ziekten
Epidemiologie- hoe vaak komt iets voor?
- Descriptieve epidemiologie: frequentie en verdeling van ziektes en
ziekteverschijnselen.
- Analytische epidemiologie: verband tussen determinanten en
gezondheidsuitkomsten.
Specifieke patiëntkenmerken
Klachten
Bevindingen lichamelijk en aanvullend onderzoek
Meerdere diagnoses
Seriële hypothese: rijtje van meest waarschijnlijke
Algoritme: logisch stappenplan
Sleepnetmethode: alle orgaansystemen afgaan om tot de oorzaak te komen
Lichamelijk onderzoek
, Observatie: globaal kijken ademhaling (ademfrequentie, moeite, borst of buik),
bewustzijn, gemoedstoestand, verzorging, motoriek, spraak, coördinatie, kleur van
gelaat (geel: lever, bleek: bloedverlies, bloedarmoede
Inspectie: gerichter kijken
Auscultatie: luisteren met een stethoscoop
- Bloeddruk meten
- Hart fysiologische harttonen: mitralisklep, tricuspidalisklep
Pathologische harttonen
Souffles (door stenose, werveling, insufficiëntie)
Ritme en frequentie
- Longen ademruis, luiheid
- Buik vaatgeruizen, darmperistaltiek
Percussie: verschil in toon lucht, vloeistof, massa door kloppen op een lichaamsdeel
Palpatie: voelen van factoren zoals temperatuur, eelt, zwelling, pols, pijn,
weerstanden, spanning
Verschil observatie en inspectie: inspectie is gerichter kijken
Aanvullend onderzoek
1. Test moet voldoende discrimineren.
2. Test moet voldoende diagnostische winst opleveren.
3. Test moet beleidsconsequenties hebben.
4. Test moet niet te veel nadelen hebben.
Voorafkans: kans op ziekte op het moment dat je gaat testen, voorafkans van een bepaalde
ziekte.
Achterafkans: positieve en negatieve voorspellende waarde.
Sensitiviteit SNOUT: percentage zieken met een afwijkende test.
Sensitiviteit is 100% dus alle zieken hebben een afwijkende test, iemand heeft een normale
test dus heeft die ziekte niet. ziekte uitsluiten
Specificiteit SPIN: het percentage niet zieken met een niet-afwijkende uitslag.
Specificiteit is 100% dus alle niet-zieken hebben een niet-afwijkende test, iemand heeft een
positieve uitslag en is dus ziek/iemand heeft een negatieve uitslag en er is niks bekend
ziekte bevestigen
Positief voorspellende waarde:
Negatief voorspellende waarde:
Diagnostische winst: verschil tussen voorafkans en achterafkans.
Wel ziek Niet ziek
Test + A B
Test - C D
Hogere afkapwaarde, minder mensen die niet ziek zijn en positief testen dus hogere
specificiteit en lagere sensitiviteit.
Lagere afkapwaarde, meer mensen die niet ziek zijn en positief testen dus lagere specificiteit
en hogere sensivisiteit.
Blok 1 start tot arts