Samenvatting Openbaar Bestuur
Hoofdstuk 2: Beleid en sturing
Beleid: de poging van een bestuursorgaan om een maatschappelijke toestand doelgericht te
beïnvloeden.
Maatschappelijke sturing: er wordt een maatschappelijke toestand doelgericht
aangepakt/het beschermen van mensen en groepen tegen elkaar.
Waar maatschappelijke sturing op gericht is:
- Publieke waarde: het collectieve beeld van wat de samenleving ervaart als waardevol,
waarde die het samenleven ten goede komt.
Beter onderwijs, goede gezondheidszorg, minder werkloosheid etc.
Publieke waarde is moeilijk in een getal of bedrag uit te drukken.
Immateriële publieke waarde: bijv. gelijkheid van iedere burger voor de wet.
- Publieke goederen: goederen die niet-uitsluitbaar zijn en niet-rivaliserend.
Privaat goed: goed dat uitsluitbaar en rivaliserend is (bijv. een eigen huis).
Clubgoederen: niet-rivaliserend maar wel uitsluitbaar (bijv. bioscopen en theaters).
Common-poolgoederen: niet-uitsluitbaar maar wel rivaliserend (bijv. een vis in zee).
Tragiek van collectieve actie: als iedereen vist is straks de zee leeg.
Zonder maatschappelijke sturing komt publieke waarde niet tot stand of raakt het in
de verdrukking, omdat niemand het wil maken maar iedereen het kan gebruiken.
Ook is maatschappelijke sturing nodig om individuele belangen te beschermen tegen
het collectieve (bijv. iemand kan niet zomaar in een psychiatrische instelling geplaatst
worden omdat dat beter is voor de samenleving).
Verschillende wegen om publieke waarde te creëren:
- Gemeenschap: mensen uit de buurt komen samen om iets te organiseren.
- Overheid: een voorziening wordt door de overheid geleverd.
- Markt: een bedrijf levert een gratis product met een verdienmodel erachter.
Hoofdstuk 3: De Beleidsomgeving
Freeriderprobleem: partijen maken gebruik van een dienst of goed zonder ervoor te betalen.
Beleidsomgeving: de omgeving waarop beleid betrekking heeft.
Beleidsmakers: mensen, werkzaam in organisaties, die zich bezighouden met het
ontwikkelen van beleid.
Probleem: een verschil tussen een toestand en een norm.
Beleidstheorie: een doel-middelen redenering die aangeeft hoe bepaalde interventies tot de
bedoelde veranderingen in de omgeving leiden.
Verschillende externe omgevingen waar rekening mee gehouden moet worden:
- Economische omgeving: economische groei of crisis?
- Sociale omgeving: hoe leidt het gedrag van mensen tot het probleem?
- Ruimtelijke omgeving: in welk gebied komt het probleem voor?
- Technologische omgeving: welke technische mogelijkheden zijn er?
, Interne omgeving: de interne organisatie van de overheid, deze bepaalt wat er aan beleid
mogelijk is en wordt zelf beïnvloed door beleid (bepaalt haalbaarheid van beleid).
Interne factoren:
- Schaarse middelen waardoor er interne concurrentie is tussen prioriteiten.
- Deskundigheid.
- Beeldvorming: krijgt een minister nog steun na een crisis?
Omgevingsfactoren: factoren die er toe doen voor beleidsmakers, maar waarop zij zelf geen
directe invloed hebben.
Beleidscontext: de invulling van de contextfactoren voor het betreffende beleidsvraagstuk.
- Ecologische context: of het land bijv. toegang heeft tot olie, gas en hernieuwbare
energie of ligging aan zee.
- Sociaal-culturele context: de bevolkingsgrootte en bevolkingssamenstelling,
levensbeschouwelijke opvattingen, opleidingsniveau en de bestaande
maatschappelijke verbanden.
- Economische context: ander beleid bij een crisis dan economische groei en welke
mogelijkheden zijn er?
- Technologische context: nieuwe mogelijkheden maar ook catastrofale gevolgen.
- Juridische context: overheid moet in overeenstemming zijn met de grondwet en trias
politica.
- Politieke context: politieke opvattingen en machtsverhoudingen, hoe voelt de
bevolking zich over de rol van de overheid in de samenleving.
Beleid is padafhankelijk: van een in het verleden ooit ingeslagen weg kan moeilijk abrupt
worden afgeweken.
Crisis: een ernstige, vaak acute verstoring van het maatschappelijk leven en in het verlengde
daarvan de politiek-bestuurlijk orde.
Actoren: handelende eenheden; mensen, organisaties, landen, bestuurders, maar ook
burgers of ondernemers (entiteiten die bewust handelen).
Factor is er gewoon, een actor doet, denkt en handelt bewust.
Beleid richt zich op het beïnvloeden van het handelen van actoren.
Actoren zijn belangrijk voor het steunen of tegenhouden van beleid.
- Burgers: kiezers die de politiek een mandaat geven en kritisch meekijken of dat
mandaat tot beloofde resultaten leidt, of denken mee.
Interactieve beleidsvorming: beleidsmakers en burgers trekken samen op om beleid
te maken. (dan gaan ze zich er minder snel tegen verzetten)
- Pressiegroepen/single-issuebewegingen: organisaties die van buitenaf proberen een
aspect van het overheidsbeleid te beïnvloeden, vaak specifieke belangen, richten zich
op één onderdeel van het beleid. Dienen als intermediaire organisaties tussen
overheid en burgers.
- Politieke partijen: groepen burgers die permanent georganiseerd zijn op basis van een
bepaalde maatschappijvisie en/of concreet programma.