Hoofdstuk 2: ontwikkelingstheorieën
Theorie 1: psychosociale ontwikkelingstheorie
Erikson
Psychosociale identiteit = crisis, conflict of uitdaging
Stadium Leeftijd Identiteit
Baby 0-18 maanden Vertrouwen of Hoop
wantrouwen
Peuter 18 maanden – 3 Autonomie of Wil
jaar schuld, schaamte
Kleuter 3 – 5/6 jaar Initiatief of schuld Doelgericht
Basisschool 6-12 jaar Vlijt of Competentie
minderwaardighei
d
Adolescentie 12-18 jaar Identiteit of Trouw
rolverwarring
Jongvolwassene 18-35 jaar Intimiteit of Liefde
isolatie
Middenvolwassen 35-70 jaar Generativiteit of Zorg
e stagnatie
Ouderdom 70 jaar – dood Integriteit of Wijsheid
wanhoop
James Marcia: alternatieve visie op theorie van Erikson; door duidelijk
afgebakende identiteit statussen te onderscheiden >> adolescenten
1. Identity achievement = verbonden, na overwegingen
2. Identity foreclusere = voortijdig verbonden, geen overwegingen
3. Moratorium = onderzocht, niet verbonden
4. Identity diffusion = wel overwogen, nooit verbonden
Theorie 2: theorie over cognitieve ontwikkeling
Jean Piaget
Cognitieve stadia volgens Piaget:
Stadium Leeftijd
Sensomotorisch 0-2 jaar Kinderen ontdekken
stadium wereld door
zintuigelijke
waarneming en
motorische activiteiten
en de coördinatie
tussen die 2.
Preoperationeel 2-7 jaar Kinderen gaan
stadium symbolisch denken, in
mentale
representaties; kunnen
nog niet op logische
wijze informatie
manipuleren of
transformeren
Concreet-operationeel 7-11 jaar Kinderen gaan logische
stadium principes begrijpen en
, zodoende logisch
nadenken
Formeel operationeel Vanaf 11 jaar Kinderen kunnen
stadium logisch nadenken over
abstracte zaken en
speculeren over wat er
al dan niet is.
Informatieverwerkingstheorie: hoe mensen informatie verkrijgen,
coderen, onthouden en terughalen
Cognitieve neurowetenschappen: neurologische activiteit die ten
grondslag ligt aan processen als denken, onthouden en probleem
oplossen.
Theorie 3: theorie over ontwikkeling van moraliteit Lawrence
Kohlberg
Niveau 1: Preconventioneel: wat goed of fout is, is afhankelijk van straf en
beloning
Stadium 1 Stadium 2
Nadruk op het voorkomen van straf Nadruk op het verkrijgen van een
beloning
Niveau 2: conventioneel: handelen vanuit groepsbelang en algemene
belangen
Stadium 3 Stadium 4
Nadruk op gerespecteerd willen Nadruk op sociale orde en autoriteit
worden door anderen binnen gehele maatschappij
Niveau 3: Postconventioneel: universele morele principes
Stadium 5 Stadium 6
Normen zijn belangrijk, maar kunnen Opstellen eigen etnisch verantwoorde
herzien worden als ze indruisen tegen code, gebaseerd op universele
algemene belang principes.
(gemiddelde mens bereikt dit niet, wel
een Ghandi of Martin Luther King)
Theorie 4: socioculturele theorie Lev
Vygotsky
Kinderen leerde pas wanneer zij aangesproken en uitgedaagd worden
>> binnen zone van hun naaste ontwikkeling.
Hiermee bedoelde hij
De afstand tussen het daadwerkelijke ontwikkelingsniveau
van het kind, dat bereikt wordt door individuele
probleemoplossing
Het potentiële ontwikkelingsniveau
Het niveau dat een kind kan bereiken met de hulp,
ondersteuning of begeleiding van een ander kind of
, volwassene.
Hoofdstuk 4: de baby (0-1 jaar)
Nestblijvers Nestvlieders
Meerdere jongen die Blijven langer in baarmoeder en zijn al
hulpeloos ter wereld komen, volledig ontwikkeld. Ze kunnen direct
duurt relatief lang voordat ze voortbewegen op eigen kracht.
het nest verlaten.
Paarden en geiten
Konijnen, honden en katten
Mensenbaby is combinatie
Reflexen = zijn niet-aangeleerde, maar ingebouwde responsen die
optreden in de aanwezigheid van een bepaalde stimulus.
Gehechtheidsgedrag (Bolwby = grondlegger hechtingsrelatie): het gedrag
van kinderen waarbij ze signalen afgeven die ervoor zorgen dat een verzorger
dicht bij ze in de buurt blijft – zoals huilen, glimlachen, brabbelen en nabijheid
zoeken.
1. Voorhectingsfas 2. Beginnende 3. Feitelijke
e gehechtheid gehechtheid
0-3 maanden 3-6 maanden Vanaf 6-9
maanden
Reageren op alle Onderscheid Scheidingsangst en
contactsignalen van alle hechtingsfiguren en niet- angst voor vreemden
mensen hechtingsfiguren
>> lachen naar iedereen Het gedrag van baby
veranderd aanzienlijk
>> selectiever naar wie
ze lachen; focus op
verzorgers
Social referencing (rond 9mnd): baby gaat zoeken naar informatie
over de gevoelens van anderen om onduidelijke gebeurtenissen te
kunnen plaatsen.
Erikson, 8-18 maanden, differentiatie; cognitieve rijping. Voor de
uitdaging ‘fundamenteel vertrouwen vs. wantrouwen’. > goed
verlopen: vertrouwen in toekomst, leven en mensen
Erikson, 18-24 maanden: toenadering; koppigheidsfase: ‘autonomie
vs. schaamte, twijfel’. > goed verlopen: goed omgaan met regels en
grenzen, heeft zelfcontrole en wilskracht.
Intern werkmodel (tegen einde eerste levensjaar): een mentale
representatie. Een algemeen idee over de beschikbaarheid van zijn
hechtingspersoon. Opgebouwd door dagelijkse interactie met hechtingspersoon.