Hoorcolleges Klinische Psychologie (500840-M-6)
Master PGG: Klinische Psychologie; Tilburg University, Collegejaar 2024-2025 (blok 1)
Inhoudsopgave
Week 1
Hoorcollege 1………………………………….……………………………………………………………blz. 2 t/m 21
Introductie, en klinische psychologie en referentiekaders (Glenn Kiekens)
Hoorcollege 2………………………………….……………………………………………………………blz. 22 t/m 32
Angststoornissen en angstconditionering (gastdocent Gaëtan Mertens)
Week 2
Hoorcollege 3 & 4…………………………………………………………………………...……………blz. 33 t/m 54
Stemmingsstoornissen: Depressieve- en bipolaire stoornissen (gastdocent Jonas Everaert)
Week 3
Hoorcollege 5…………………………………………………………………….…………...……………blz. 55 t/m 64
Psychotische stoornissen (gastdocenten Mandy Verhaaf en Lisa van Leeuwen)
Week 4
Hoorcollege 6……………………………………………………………………….………...……………blz. 65 t/m 87
Trauma gerelateerde stoornissen & Dissociatieve stoornissen (gastdocent Nathan Bachrach)
Hoorcollege 7………………………………………………………………………..………………………blz. 88 t/m 104
Persoonlijkheidsstoornissen (gastdocente Marlies Houben)
Week 5
Hoorcollege 8…………………………………………………………………………..……………………blz. 105 t/m 120
Niet suïcidale zelfverwonding (Glenn Kiekens)
Hoorcollege 9……………………………………………………………………………………………..…blz. 121 t/m 126
Obsessief-compulsieve stoornis en impulsbeheersingsstoornissen (Glenn Kiekens)
Week 6
Hoorcollege 10…………….…………………………………………………………..……………………blz. 127 t/m 139
Eetstoornissen (gastdocente Joyce Maas)
Hoorcollege 11…………………………………………………….……………………………………..…blz. 140 t/m 154
Verslaving (gastdocent Geert Dom)
Tentameninfo…………………………………………………………………...…………..…..…………blz. 155 t/m 156
Week 7
Hoorcollege 12…………………………………………………….……………………………………..…blz. 157 t/m 159
Symposium clinici (geen tentamenstof)
,HC 1 – Introductie (Dr. Glenn Kiekens)
- Kennis overdragen over belangrijke terreinen van de psychopathologie
- Nadruk op angst- en stemmingsstoornissen, trauma- en stressor-gerelateerde
stoornissen, voedings- en eetstoornissen, middel-gerelateerde stoornissen,
persoonlijkheidsstoornissen en transdiagnostische problematieken (bijv.
zelfverwondend gedrag)
- Fenomenologie, diagnostiek en comorbiditeit, onderliggende mechanismen en
empirische evidentie; actuele thema’s + ontwikkelingen (bijv. nieuwe
behandelmogelijkheden)
,Klinische Psychologie en Referentiekaders
Klinische psychologie:
- ‘’Houdt zich bezig met het ontstaan, diagnostiek en behandeling van psychische
stoornissen’’
- Afwijkingen in 3G’s (gedachten, gevoelens, gedragingen) kunnen alleen worden
verklaard tegen de achtergrond van normale processen
- Gedrag dat afwijkt van de norm dat betrekking heeft op verschillende aspecten van
het functioneren:
o Individuele persoon (bijv. excessief drinken, dwanggedachten of extreme
angsten) – intrapersoonlijk
o Relatie met andere mensen (bijv. overbezorgd, extreem agressief of extreem
teruggetrokken) – interpersoonlijk
➔ Kunnen interacteren met elkaar
- 7 Factoren die bepalen of gedrag als pathologisch wordt beschouwd (Seligman et al.,
2001):
o Persoonlijk lijden (of omgeving), (dis)functionaliteit van het gedrag (tijdelijk
‘functioneel’ kan), irrationeel en onbegrijpelijk gedrag (voor leken),
onvoorspelbaarheid en controleverlies, opvallend en onconventioneel gedrag,
gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt, overtreden
van morele normen
Definitie stoornis (DSM-5-TR)
- ‘Een syndroom gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van
cognitieve functies, de affectieve of conatieve functies van een persoon, dat een
uiting is van een disfunctie in de psychosociale, biologische of ontwikkelingsprocessen
die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren’
o Uitsluitende omstandigheden:
1) Te verwachten + cultureel aanvaardbare reacties
2) Deviant gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze
of seksuele minderheid
▪ ‘’Conatief" = Alles wat te maken heeft met de motiverende +
doelgerichte aspecten van iemands gedrag. Dus als een syndroom
invloed heeft op de conatieve functies, betekent dit dat het invloed
heeft op hoe iemand zijn inspanningen + motivatie regelt + streeft
naar zijn doelen
,Normaal en abnormaal: waar ligt de grens
1. Statistische model
- Menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld in de algemene
bevolking; er is sprake van abnormaliteit bij extreem lage of hoge scores op deze
eigenschappen
- Kritiek:
Grens ‘normaal’ en ‘abnormaal’ arbitrair (waar ligt de grens exact, wanneer te
hoog of te laag?)
Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn (uitzonderlijke
eigenschappen hebben geen normaal verdeling)
Onduidelijk of er sprake is van individueel lijden
2. Medische model
- Psychische stoornissen = somatische ziekten. Het best te verhelpen door de
onderliggende somatogene of psychogene mechanismen te bestrijden
- Kritiek:
Bij veel psychische stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond
Term ziekte stigmatiserend
Patiënt heeft passieve rol
3. Leer- / Onderwijsmodel
- Stoornissen zijn ontstaan door verkeerd gelopen leerprocessen
- Voordelen:
✓ Minder stigmatiserend
✓ Meer eigen verantwoordelijkheid van mensen met een persoonlijk probleem
(actievere rol patiënt, weet meer over eigen probleem)
✓ Doet meer recht aan hetgeen plaatsvindt bij psychologische hulpverlening
✓ Vaker gebruikt in de praktijk
, Waar ligt de grens?
- Continuüm tussen psychische gezondheid + psychische problemen, aansluitend bij
het statistisch model; een duidelijke grens is er niet
- Problemen kunnen verschuiven op het continuüm van mild naar ernstig en van soms
naar vaak (ernst/duur bepalen behoefte zorg)
- Bij het medisch model is de verhouding hulpverlener en client autoritair, bij het leer- /
onderwijsmodel zijn hulpverlener en client meer gelijkwaardig
- In de praktijk wordt voortgebouwd op een gelijkwaardige relatie, belang van
gedeelde besluitvorming (shared decision making) = Competenties van de
hulpverlener (symptomen, diagnostiek, behandelopties) en competenties van de
patiënt en diens omgeving (eigen behoeften en wensen). Er wordt op basis van de
competenties van de hulpverlener en patiënt samen beslissingen genomen over de
verschillende stappen in het hulpverleningsproces
Wetenschap en praktijk
- Theorieën zijn nodig om te verklaren, voorspellen en controleren
- Inductie: uit waarnemingen van de realiteit wordt een theorie opgesteld, op basis
waarvan voorspellingen gedaan worden die getoetst worden aan de werkelijkheid
- Inductieprobleem: om vast te stellen of een theorie juist is moet iedereen over wie
de theorie een uitspraak doet geobserveerd worden; dat is praktisch onmogelijk
- Deductie: Aannemelijk maken van aannames door voorspellingen (hypothesen) uit
een algemene theorie af te leiden + te toetsen
o Als de voorspelling uitkomt, theorie voorlopig voor geaccepteerd
aangenomen, maar niet als de waarheid (NOOIT theorie als waar
beschouwen); als de voorspelling niet klopt dan met zekerheid kunnen zeggen
dat de theorie niet klopt
Theorie met onbewijsbare aannamen is nodig als leidraad. Theorieën worden bijgeslepen tot
er consensus over is bereikt
Dat resulteert in een paradigma of onderzoeksprogramma (OP): Een verzameling aan
basisprincipes, theorieën, methoden en technieken