Chapter 27: Dictatorships and the Second World War
Na de Eerste Wereldoorlog deed het autoritarisme weer zijn intrede in Europa. Het Oostenrijk van Metternich en
het Rusland van Catherina de Grote waren dit ook, maar zo lang als het volk het systeem niet probeerde te
veranderen, voerden zij weinig invloed uit op het dagelijks leven van hun bevolking. De nieuwe autoritaire
overheden die opkwamen deden dit wel. Deze nieuwe vorm noemt men het totalitarisme. Zij namen controle op
alle vlakken, van cultureel, economisch, sociaal tot intellectueel. Kenmerken:
Ze verwerpen een staat met een parlement en het liberalisme. Laatstgenoemde wenst namelijk zo min
mogelijk overheidsinvloed en zo veel mogelijk vrijheid.
Een charismatisch persoon leidt meestal het land: denk aan bijvoorbeeld Stalin, Mussolini en Hitler.
Ze ondernamen grootschalige projecten om het individualisme uit te roeien en te vervangen voor een
geünificeerde groep mensen die de collectieve wil deden uitvoeren.
De verschillen tussen het fascisme en communisme:
Communisme wilde iedereen gelijk stellen en dus alle klassen in de samenleving opheffen. Fascisme wilde
van alle lagen één collectief maken.
Communisme maakte overal staatseigendom van, fascisme streeft hier niet naar.
Fascisten omarmden het principe van eugenetica, wat een manier is van kunstmatig voortplanten waarbij
alleen de eigenschappen meegenomen die passen bij een specifiek nationaalbeeld. Bijvoorbeeld blonde
haren en blauwe ogen. Ondanks dat communisten in Rusland bepaalde groepen mensen vervolgden,
gingen ze hier nooit zo ver in.
De Sovjet-Unie tijdens de overgang van Lenin naar Jozef Stalin (Jozef Dzhugashvili):
Hij kwam in 1928 met het eerste vijfjarenplan. Deze zijn lange termijnplannen om de Sovjet-Unie te
moderniseren en een nieuwe communistische samenleving te kweken met nieuwe houdingen,
loyaliteiten en een nieuwe socialistische humaniteit. Het werd gezien als een revolutie van bovenaf.
Nadat Lenin en de bolsjewieken de revolutie van 1921 gewonnen hadden, lag Rusland in puin. Lenin
kwam daarop met zijn Nieuwe Economische Beleid (NEP, ofschoon NEB). Hiermee werd economische
vrijheid gelimiteerd om de agriculturele- en industriële sector herop te bouwen.
Het was zowel politiek als economisch een groot succes:
Politiek – Het NEP werd ingevoerd om de burgers tevreden te houden; als een soort van
deal. Zij waren namelijk de enige kracht die sterk genoeg geacht werd om de regering
omver te werpen.
Economisch – Economisch herstel na de burgeroorlog verliep uitstekend via het NEP.
Tijdens de burgeroorlog namen bolsjewieken het graan in zonder betaling. Via het NEP konden
boeren hun overschotten op de vrije markt dumpen.
In 1924 stierf Lenin zonder een directe opvolger aangewezen te hebben. Er waren twee kandidaten:
Jozef Stalin.
Leon Trotsky.
Waarom Stalin van Trotsky won bij de communisten:
Stalin had veel contacten in de partijtop, nadat hij tot secretaris-generaal had opgeklommen.
Stalin stelde dat het communisme in Rusland zelf kon opbloeien, terwijl Trotsky stelde dat heel
Europa onderworpen moest worden voor het succes ervan. De communisten hadden echter geen
trek in conflicten met het kapitalistische Westen.
Lenin stuurde aan op autonomie voor de deelrepublieken (Wit-Rusland, Oekraïne en Transkaukasië),
Stalin wilde een meer gecentraliseerd bestuur. Van Stalin kregen de deelrepublieken culturele
autonomie, maar geen politieke. Zo mochten er dus bijvoorbeeld wel regionale talen gehanteerd worden.
Het vijfjarenplan van Stalin markeert het einde van het NEP van Lenin. Doelen van het vijfjarenplan zijn:
De industriële output verhogen.
Industrialiseren om het kapitalistische Westen bij te houden.
De collectivisatie van de landbouw: het incorporeren van kleine boerenbedrijven in grotere door de staat
gerunde bedrijven. Dit om de drang naar kapitalistische vrijheid te counteren onder de boeren.
Gevolgen van de vijfjarenplannen:
, De collectivisatie zou een politiek en humane catastrofe worden. Het regime zou velen (de koelakken; de
betere, rijkere boeren) oppakken en vastzetten, of zelf vermoorden. Andere boeren zouden hun
gewassen verbranden en dieren slachten als protest tegen de collectivisatie.
De door de staat gerunde bedrijven waren niet meer productief dan de kleine boerenbedrijven voorheen.
De industriële drive was meer succesvol. Er werd vier keer meer geproduceerd in 1937 dan in 1928.
Vakbonden werden snel na de introductie van hee eerste vijfjarenplan opgeheven.
Door de collectivisatie waren er boeren in overvloed. Zij werden vaak als arbeiders naar de fabrieken in
de steden gestuurd. Hierdoor ontstond er een grote urbanisatie.
Kritiek jegens Stalin en de partij werden niet geduld. Zo werd de nummer 2, Sergei Kirov, in 1934 vermoord. Ook
veel onschuldige werden vermoord. Dit bevestigd het beeld van de totalitaire staat die moet vechten tegen een
imaginaire – of echte – vijand. Tijdens de Grote Zuivering (1936 – 1939) werden zo’n 6 miljoen mensen opgepakt.
Het bevestigde het beeld dat niemand veilig was en dat iedereen de staat diende te gehoorzamen.
Italië met de opkomst van Benito Mussolini:
Op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog kregen alle mannen stemrecht. Italië leek richting een
democratie te bewegen, maar er was veel intern bezwaar tegen de liberale regering:
Conservatieven, katholieken en de pauselijke beweging waren tegen de liberale grondwet.
De Italiaanse regering beloofde hervormingen en territoriale expansie na de Eerste Wereldoorlog
als zij de zijde van de geallieerden kozen. Dit konden ze echter niet waarmaken.
Socialisten begonnen hierop fabrieken over te nemen, net zoals de bolsjewieken dit deden in
Rusland tijdens de revolutie van 1917.
De paus zou de ban op politieke participatie opheffen, waardoor er een sterke katholieke partij
opkwam in Italië na de Eerste Wereldoorlog.
Mussolini, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, was van oorsprong socialist, maar werd daar
weggewerkt nadat hij stelde dat Italië de geallieerden moest steunen tijdens de oorlog. Samen met
andere veteranen richten hij daarom de Fascisten (een unie van krachten) op.
Mussolini’s ideeën kwamen voort uit nationalisme en socialisme, wat directe competitie bood aan de
socialisten. Met zijn privémilitie, de zwarthemden, vernietigde hij socialistische kantoren, kranten en
unies. Hij dreef de socialisten weg uit vrijwel geheel Noord-Italië.
In 1922 dreigde hij koning Victor Emmanuel III (1900 – 1946) met een enorme opstand, tenzij hij als
minister-president werd aangesteld. De koning, zelf ook geen fan van de liberalen, stemde hiermee in.
Italië onder leiding van Mussolini:
Onder het motto “alles is de staat, niets buiten de staat, niets tegen de staat” schafte Mussolini de
persvrijheid af, kwamen er vastgestelde verkiezingen, werden tegenstanders weggewerkt (bv: de socialist
Giacomo Matteotti), vakbonden opgeheven, regeerde hij per decreet en werden fascisten in alle hoge
posities geplaatst.
Tegen 1926 was Italië een totalitaire eenpartijstaat onder Mussolini.
Via het Verdrag van Lateranen erkende Mussolini het Vaticaan als onafhankelijk land en steunde hij de
paus financieel in ruil voor de steun van de paus aan Mussolini.
Italië zou nooit volledig totalitair worden, aangezien Mussolini compromissen moest sluiten met
katholieken en conservatieven.
Om nationalisme aan te wakkeren en een rijk te stichten, viel hij tussen 1935 en 1936 Ethiopië succesvol
binnen vanuit Eritrea en Somalië.
In 1937 zou hij zich solideer verklaren met het Nazi-Duitsland van Adolf Hitler.
Het Nationaal Socialisme, ofschoon Nazisme:
Komt voort uit vele invloeden, waarvan de twee voornaamste het nationalisme en racisme zijn.
Adolf Hitler ontwikkelde dit idee als een jonge man in Wenen, waar hij sterk beïnvloed werd door de
burgemeester ervan, Karl Luger.
Had een sterke afkeer tegen Joden en Slaven, aangezien zij een internationaal plot van financieel
kapitalisme en Marxistisch socialisme leidden tegen de Duitse cultuur, eenheid en volk. Volgens Hitler