Tentamen zelfregie
n Cluster A: vervormingen in waarnemen en denken, excentriek gedrag
n Cluster B: instabiliteit (persoon, relaties, emoties) dramatisch, wispelturig gedrag
n Cluster C: vermijding, angstig en ontwijkend gedrag
3.5 Cluster-B-persoonlijkheidsstoornissen
3.5.2 Borderline-persoonlijkheidsstoornis
Borderline is een pervasief patroon van instabiliteit van de interpersoonlijke relaties,
zelfbeeld, affecten en duidelijke impulsiviteit. Het begint op jongvolwassen leeftijd en
aanwezig in uiteenlopende contexten.
Kenmerken:
- verwoede pogingen om feitelijk of vermeende verlating te voorkomen. (bijv. woede uit
verlatingsangst als iemand later is of zijn afspraak verzet)
- Een patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties gekenmerkt door
afwisseling tussen extreem idealiseren en kleineren.
- Een identiteitsstoornis: duidelijk en persisterend instabiel zelfbeer of zelfgevoel.
- Impulsiviteit op minstens 2 gebieden die de betrokkene in potentie zelf kunnen schaden
( geld verkwisten, seks, middelenmisbruik, roekeloos autorijden, eetbuien).
- Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
- Affectieve instabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijv. episoden
van intense dysforie, prikkelbaarheid of angst, gedurende meestal enkele uren en zelden
langer dan een paar dagen).
- Chronisch gevoel van leegte.
- Inadequate, intense woede of moeite hebben met boosheid beheersen (bijv. frequente
driftbuien, constante boosheid, recidiverende vechtpartijen.
- Voorbijgaande, stress gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve symptomen.
Zijn goed in Splitting: Tegenstrijdige gevoelens ten aanzien van zichzelf of de ander kunnen
door de persoon in kwestie niet geïntegreerd worden tot een geheel, maar worden
afwisselend beleefd. De persoon heeft het gevoel of helemaal slecht of helemaal goed te
zijn. (meesters in het team tegen over elkaar zetten).
Denken vaak zwart-wit met idealiseren van de een en het verguizen van de ander. Dit is
meestal verband met een opvoedingspatroon van onvoorspelbaarheid en onduidelijkheid.
Kinderen hadden vaak een heftig temperament.
- veelal trauma in jeugd.
Psychotherapie: richt zich op enerzijds het leren aangaan van vertrouwensrelatie waarbij de
ander goed genoeg mag zijn. Anderzijds richt een belangrijk deel zich op het corrigeren van
de overtuigingen, de disfunctionele cognitieve schema’s. Dit is vaak een proces met een
lange adem.
10% suïcide.
Vaak gaat het samen met verslaving, eetstoornissen, depressie, post-traumatische-
stresstoornis, aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en andere
persoonlijkheidsstoornissen (= co morbiditeit).
75% is vrouw.
Komt 5x zoveel voos bij eerstegraads verwanten.
Eerst grote instabiliteit vanaf 40ste vaak meer stabiel. Functioneren prima en voldoen vaak
niet langer aan de criteria. Wel vaak chronisch ongelukkig of somber en eenzaam.
3.5.5. antisociale- persoonlijkheidsstoornis
1
,Een pervasief patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van
anderen, aanwezig vanaf de leeftijd van 15jaar.
Kenmerken:
- Niet in staat zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is
toegestaan, zoals blijkt uit het herhaaldelijk komen tot daden die een reden zijn voor
aanhouding.
- Onbetrouwbaar.
- Impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen.
- prikkelbaarheid en agressiviteit
- Roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen.
- Constante onverantwoordelijkheid.
- Ontbreken van berouw.
- De betrokkene is minstens 18 jaar oud.
- Er zijn aanwijzingen voor een norm overschrijdend-gedragsstoornis, begonnen voor de
leeftijd van 15 jaar.
- Het antisociale gedrag treedt niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie of een
bipolaire stemmingsstoornis.
Er moeten in de kinderjaren al gedragsproblemen zijn.
Misleiden, liegen en manipuleren staan centraal.
Veel cliënten hebben in de jeugd geweld, mishandeling, chaos en ellende meegemaakt.
Een subgroep lijkt een aangeboren onvermogen tot empathie met andere te bezitten. (Bijv.
het wreed pesten van dieren, later kan dit ontaarden in genieten van verkrachting of
sadistische martelingen).
Mensen met een antisociale-persoonlijkheidsstoornis reageren vaak rustig als ze
geconfronteerd worden met gewelddadige plaatjes, terwijl andere mensen een reactie van
angst of afkeer vertonen.
Co morbiditeit: angst of depressieve stoornis, middelenmisbruik, somatische stoornis of
andere persoonlijkheidsstoornissen.
Junkiesyndroom: ze beliegen en bestelen hun ouders, familieleden en vrienden, gedragen
zich onbetrouwbaar en alles draait om de drugs.
Komt vaker voor in sociaaleconomisch achtergestelde milieus in steden en vaker voor bij
mannen.
Bij eerstegraads familieleden van cliënten komt de stoornis vaker door alsmede bij mannen
middelen en vrouwen een somatische stoornis.
Na 40ste jaar stoornis meer op de achtergrond.
Cognitieve gedragstherapie lijkt de beste aanpak, waarbij mensen leren welke gevolgen hun
daden of delicten hebben gehad op anderen en leren leven beter te functioneren in de
maatschappij
3.5.6 benadering.
Vallen onder cluster B als dramatische en het emotionele aspect in het oog springt.
Opvallend aanwezig zijn heftige wisselingen in stemming en of gedrag, impulsiviteit en
prikkelhonger.
Vaardigheden:
2
,- Consequent
- Zelfverzekerde houding
- Empathie
- Begrip (heb oog voor de trauma’s)
Uiten problemen vaak door lichamelijke klachten. Blijf het serieus nemen en de werkelijke
somatische aandoening niet over het hoofd gaan zien.
Bij middelenmisbruik is een programma hier gericht op essentieel.
Het meebewegen met de stemming en het gedrag zal het borderline gedrag langer in stand
houden.
Belangrijk is dat de hulpverlener kennis heeft van behandelmogelijkheden en het perspectief
van deze groep cliënten, zodat hij een hoop kan overdragen op de cliënt.
Familieleden lijden veelal mee met de grilligheid van hun naasten en ontwikkelen daarbij
vaak lichamelijke en geestelijke klachten.
Forward en Fazier noemen onder andere verbijstering, zich hulpeloos en gevangen voelen,
terugtrekgedrag, schuld en schaamtegevoel, alcohol en drugsgebruik, toenemend isolement
en voortdurend waakzaamheid. Lichamelijke klachten nemen hierdoor toe zoals hoofdpijn,
hoge bloeddruk en maagzweren.
Kopiëren van gedrag, waarbij de familie meebeweegt met de grilligheid van cliënt. In de
relatie is vaak over en weer sprake van onderdrukte woede, verwaarloosde behoeften en
wederzijdse negatieve beïnvloeding.
Uitleg en ondersteunen van familieleden en motiveren om bijdrage te leveren aan de
behandeling. Dit komt relaties ten goede.
3.5.7 sociaalpedagogische aandachtsgebieden cluster B.
Automutilatie:
Impulsiviteit, een slecht probleemoplossend vermogen, gevoel van afwijzing en schuld zijn
factoren die direct invloed hebben op de mate van zelfbeschadiging.
Gallop: een kenmerk van geestelijke gezondheid is dat mensen zich kunnen troosten. Een
tekort aan zelf troostend vermogen, dat vaak voorkomt kan er toe leiden dat mensen sneller
overgaan op destructief spanningsverminderend gedrag, zoals automutilatie.
Op lichamelijk niveau kan het troostend werken omdat het automatisch de productie van
Endorfine op gang brengt waardoor de stemming verbeterd.
Automutilatie is te zien als een middel tot zelfbehoud en een manier om emoties te
reguleren.
Interventies moeten gericht zijn op ondersteuning van de cliënten en hen in staat stellen een
gevoel van eigenwaarden, bekwaamheid en controle te ontwikkelen.
Baat bij hulpverleners bij met hen praat, naar hen luistert en zoeken van afleiding actief
bevordert en basale troostende technieken inzetten zoals troosten, geruststellen en respect.
Manipulatie:
Afwijzen wat als aandachttrekken wordt gezien zal contact verslechteren en daarmee succes
op behandeling verkleinen.
Manipulatie is te beschouwen als normaal, gezond gedrag in een vijandige omgeving. Ook is
het een vorm van onbewust gedrag dat dient als verdedigingsmechanisme. Ook kan het een
gebrek zijn aan sociale vaardigheden.
Interventies: herkennen, begrijpen en veranderen van het gedrag.
Splitting:
3
, Ambivalentie: het besef dat er vaak tegelijkertijd meerdere gedachten, gevoelens of waarden
spelen.
In plaats van Ambivalentie te verdragen zullen cliënten anderen indelen in of helemaal goed
of helemaal slecht.
Suïcidaliteit:
10% overlijdt aan suïcide.
Risicofactoren: uitlokkende gebeurtenissen als verlies, telleurstelling in combinatie met
ervaringen als misbruik en kwetsbaarheden.
Beschermende factoren: steunend sociaal netwerk, gevoel van nodig of belangrijk zijn.
Interventies: richten op versteking van kwetsbaarheden en vergroten van beschermende
factoren. Het aanleren van probleemoplossende vaardigheden, het bieden van
ondersteuning en bescherming en het stimuleren en bevorderen van sociale contacten.
Accepterende en begripvolle houding.
Openheid mag nooit leiden tot straffen.
Denk goed na over beperking van vrijheden. Het leidt tot toenemende regressie en daarmee
mogelijk zelfdestructief gedrag.
Neem niet te snel regie over, de kans op terugval wordt groter.
Je wordt geacht het beleid en de bejegening rondom suïcide af te stemmen en regelmatig te
evalueren met een psychiater.
H4. Dwangstoornissen.
4.1 angst en angststoornis.
Emoties worden gekenmerkt door specifieke gedachten en gevoelens, lichamelijke
verschijnselen en gedragingen.
Wanneer na een angstprikkel een ongewoon heftige of langdurige angst ontstaat, of
wanneer angst zonder angstprikkel aanwezig is = pathologische angst.
Angststoornissen zijn psychiatrische aandoeningen waarbij pathologische het belangrijkste
symptoom is.
Angst gaat gepaard met lichamelijke reacties van arousal, zoals versnelde hartslag, snelle
ademhaling, verhoogde spierspanning en alertheid.
Als de angst er toe leidt dat de persoon het huis niet meer uit durft te gaan of niet meer
alleen in een kamer durft te zijn of situaties vermijdt = anticipatieangst of vermijdingsgedrag.
4.2 DSM-5-classificatie
Verdeeld in 3 groepen:
Angststoornissen
Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen:
Trauma en stressor gerelateerde stoornissen:
4.3 Angststoornis
Seperatieangststoornis en selectief mutisme voorheen eerst beschouwd als
kinderpsychiatrische aandoeningen.
Seperatieangststoornis wanneer iemand overdreven bang is van thuis of van
hechtingspersoon gescheiden te worden.
Selectief mutisme kinderen zijn erg verlegen en sociaal angstig. Ze spreken consequent
niet in situaties waarin dit wel van hen verwacht wordt zoals op school.
Paniekstoornis en agorafobie:
Paniekaanvallen: plotselinge opkomende aanvallen van angst die gepaard gaan met een
scala van lichamelijke verschijnselen, waarbij de persoon bang is om dood te gaan, gek te
worden en controle over zichzelf te verliezen.
4