Samenvatting boek: Cognitieve therapie de basisvaardigheden
Auteurs: ten Broeke, van der Heiden, Meijer en Hamelink
Uitgeverij: Boom, druk: 2008
Hoofdstuk 1: cognitieve therapie, een inleiding
1.1 Opkomst cognitieve therapie
Begin jaren 60 opkomst van cognitieve therapie (wijzigen van lastige, irrationele gedachten) door
tekortschieten van psychoanalyse en gedragstherapie. De belangrijkste therapievormen binnen deze
stroming waren:
• De rationeel emotieve therapie (RET) van Ellis
- Ging uit van ontstaan van psychopathologie door irrationele opvattingen, verworven door
opvoeding en maatschappelijke invloeden. Vier irrationele opvattingen te onderscheiden:
o “Ik moet” gedachten (musturbation)
o “verschrikkelijkingen” (awfulizing)
o “ik kan er niet tegen” gedachten (I can’t stand it-itis)
o Veroordelingen van eigen persoon of anderen (self-damning)
- Door irrationele gedachten op te sporen en te onderzoeken op rationaliteit wordt getracht de
cliënt een meer rationele denkwijze te leren.
- Therapeut heeft een actieve, directieve rol.
• De cognitieve therapie van Beck
- Psychopathologie als gevolg van systematische vertekeningen in de wijze waarop informatie
geselecteerd en verwerkt wordt tot betekenissen → disfunctionele interpretatie.
- Disfunctionele gedachten opsporen en op geloofwaardigheid onderzoeken om een
functionelere denkwijze aan te leren.
- Therapeut heeft de rol van onderzoeksleider, cliënt levert het bewijsmateriaal.
De cognitieve therapie volgens Beck is centraal komen te staan, is meer onderzocht en toegepast.
1.2 Plaatsbepaling
In de loop der jaren zijn cognitieve therapie en gedragstherapie steeds meer geïntegreerd tot CGT.
Zowel gedragstherapie als cognitieve therapie richt zich op het wijzigen van concreet probleemgedrag.
De behandelingen zijn gebaseerd op een duidelijke hypothese over het ontstaan en het voortduren
van de problematiek. Op basis van de hypothese volgt een behandelplan. De behandelingen zijn in de
regel kortdurend en verlopen gestructureerd en doelgericht. Cliënt en therapeut als team, doel is de
cliënt leren zijn probleemgedrag te vervangen door functioneler gedrag. Zelfwerkzaamheid,
huiswerkopdrachten.
Belangrijk verschil met gedragstherapie is de nadruk op cognities (zowel theoretisch als in de
behandeling). Opsporen, onderzoeken, wijzigen en vervangen van disfunctionele gedachten.
1.3 Cognitieve therapie en cognitieve psychologie
Kenmerken van cognitieve therapie: cognities staan centraal, probleemgericht, kortdurend,
gestructureerd en doelgericht volgens het behandelplan, actiegericht (zelfwerkzaamheid),
samenwerking (cliënt en therapeut als team), wetenschappelijk karakter (hypotheses toetsen en
objectief meten in de behandeling), educatief. De mens als informatieverwerkend systeem
(verwerving, opslag en reproductie van kennis, door zowel zintuiglijke informatie als door denken
verworven). Waarneming, verwerking, geheugen. Aanwezige kennis opgeslagen als ‘schema’s’.
,1.4 Schema’s, kernopvattingen en intermediaire opvattingen
Schema’s:
• Dit zijn geheugenstructuren waarin relatief stabiele kennisrepresentaties zijn opgeslagen
• Schema’s zijn in de loop van het leven gevormd op grond van vooral vroege ervaringen
• Schema’s zijn niet alleen talig, ook visueel, handelingen, ritme en lichamelijke sensaties
• Niet alle kennis in schema’s is expliciet benoembaar, veel is onbewust: impliciete kennis
• Schema’s kunnen worden geactiveerd door informatie van buitenaf of mentale
gebeurtenissen, dit gebeurt automatisch en vaak onbewust
Binnen de cognitieve psychologie wordt ervan uitgegaan dat de informatieverwerking gestuurd wordt
door de in de schema’s gerepresenteerde kennis; welke informatie onze hersenen bereikt en welke
wordt genegeerd. Aan de informatie wordt een betekenis toegekend (interpretatie) en deze wordt
verwerkt tot nieuwe betekenissen (transformatie).
De betekenis die aan herinneringen wordt toegekend, wordt gestuurd door de op dat moment actieve
schema’s, en kan dus op verschillende momenten verschillen. Ook gedrag wordt door schema’s
gestuurd. Schema’s ordenen en organiseren dus de waarneming, interpretatie en herinnering en geven
richting aan het gedrag. Schema’s maken het mogelijk informatie te selecteren, op relevantie te
beoordelen, te interpreteren en te categoriseren.
Systematische vertekening in de informatieverwerkingsprocessen of fouten hierin kunnen leiden tot
psychische stoornissen, en op deze vertekeningen en fouten richt cognitieve therapie zich.
Opvattingen: aspecten van een schema die in woorden zijn te beschrijven.
• Kernopvattingen: fundamentele opvattingen over de eigen persoon, over anderen, de wereld
in het algemeen en over de toekomst. Vormen het fundamentele kennisniveau. Globale, rigide
onvoorwaardelijke en overgegeneraliseerde opvattingen, als waarheid beschouwd.
Uitspraken als ‘ik ben…’ of ‘anderen zijn…’.
• Intermediaire opvattingen: tweede, minder fundamentele kennisniveau, afgeleid van
kernopvattingen. Drie vormen:
o Conditionele opvattingen: als… dan…
o Instrumentele opvattingen: regels en strategieën om negatieve ervaringen te
vermijden en positieve te verkrijgen
o Attitudes: uitspraken met een evaluatief karakter (bv. Het is verschrikkelijk om…)
• Automatische gedachten: maken geen deel uit van schema’s maar komen er wel uit voort.
1.5 Automatische gedachten
Automatische gedachten: feitelijke woorden of beelden die in iemand opkomen als schema’s de
informatieverwerking beïnvloeden. Kunnen positief, negatief of neutraal zijn. Ze zijn sterk beïnvloedt
door leerervaringen en hebben een reflexmatig karakter. Ze zijn onbewust en worden als waar
aangenomen. Behandeling richt zich in eerste instantie op het onderzoeken van de geldigheid van die
gedachten. Automatische gedachten beïnvloeden het gevoel en gedrag, welke de kern- en
intermediaire opvattingen bevestigen of versterken.
Het vinden van bepalende vroege ervaringen is geen doel van cognitieve therapie. Wel om
interpretaties in het heden te veranderen waardoor probleemgedrag en daaraan onderliggende
opvattingen worden beïnvloed. Alleen bij stagnatie van de therapie in het geval dat vroege
leerervaringen in de actualiteit nog een sterke invloed hebben, wordt aandacht besteed aan het
verleden van de cliënt, met name bij kernopvattingen.
, Hoofdstuk 2: de globale structuur en principes van Becks cognitieve therapie
2.1 Inleiding
Verschillende fases in het cognitieve therapieproces: probleeminventarisatie, casusconceptualisatie,
behandelplan, identificeren van disfunctionele automatische gedachten, deze vervangen door
functionele alternatieven (door verbale uitdaagtechnieken en gedragsexperimenten), dan
disfunctionele opvattingen opsporen en wijzigen en aandacht voor terugvalpreventie.
2.2 Toelichting op de verschillende fases in therapie
Cognitieve model introduceren aan cliënt en cliënt inlichten over de gang van zaken binnen therapie.
1. Probleeminventarisatie, opstellen casusconceptualisatie en behandelplan
2. Presentatie van cognitieve model en werkwijze, instemming hiermee door cliënt
3. Identificeren van disfunctionele automatische gedachten (AG)
4. Onderzoeken van AG en formuleren van evenwichtige alternatieven door verbale
uitdaagtechnieken
5. Onderzoeken van AG en formuleren van evenwichtige alternatieven door gedragstechnieken
6. Identificeren en onderzoeken van disfunctionele opvattingen met behulp van verbale- en
gedragstechnieken
7. Terugvalpreventie
In de eerste sessie wordt het cognitieve model uitgelegd aan cliënt:
(vroege) ervaringen → vorming opvattingen (kern- en intermediaire opvattingen) ↔ strategie →
kritieke gebeurtenissen → activering disfunctionele opvattingen → automatische gedachten ↔
lichamelijke reacties ↔ gevoel en gedrag
Ook wordt het cognitieve therapieproces besproken. De rollen van cliënt en therapeut worden
gedefinieerd, de aard van de samenwerking wordt besproken en de noodzakelijke zelfwerkzaamheid
van de cliënt wordt benadrukt. Helder maken van de gang van zaken en vragen om instemming.
In de tweede sessie staat het te verwachten, algemene behandelverloop op de agenda. Uitleg dat
verbetering ups en downs kent. Het voorspellen van een terugval versterkt vertrouwen in de therapeut
als een terugval optreedt, daarnaast verschaft het reële verwachtingen van de therapie en bekrachtigt
dit het cognitieve model.
Cognitieve casusconceptualisatie: hierin wordt beschreven welke rol disfunctionele denkpatronen
spelen bij het ontstaan en voortduren van de klachten. Deze wordt gedurende de behandeling
aangevuld omdat intermediaire en kernopvattingen pas in de loop van de behandeling definitief
kunnen worden vastgesteld. Belang van een casusconceptualisatie is gelegen in het feit dat een op een
herkenbaar model gebaseerde, samenhangende visie op de problematiek verhelderend en hoopvol
werkt en duidelijkheid verschaft over de te volgen werkwijze. Hiermee wordt de structuur van de
behandeling gewaarborgd.
2.3 De structuur van de zittingen
CT kent een gestructureerd verloop, zowel de gehele behandeling als iedere zitting. Het formulier
gespreksvoorbereiding is een hulpmiddel om sessies te structureren. Verloop van een sessie:
1. Stand van zaken
2. Score van de ernst van de klachten over de afgelopen periode
3. Opstellen agenda
4. Bespreken huiswerk vorige sessie
5. Afwerken agendapunten (gericht op focus van de behandeling)
6. Maken van nieuwe huiswerkafspraken (rationale moet duidelijk worden uitgelegd)
7. Afsluitende samenvatting door therapeut en feedback door cliënt
Inspraak over de huiswerkopdrachten komt de motivatie ten goede en verkleint de kans op mislukking.