Inleiding in de pedagogiek (H1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9)
Hoofdstuk 1 Het begrip opvoeding
1.2 Beschrijving van het begrip pedagogiek
Term pedagogiek > afgeleid van Griekse woord paidagoogia (=kinderleiding)
Paidagoogia
- Pais = kind
- Agogein = leiden
Wat is pedagogiek?
1. Opvoedkunde: vaardigheden van de opvoeder
2. Opvoedingsleer: inzamelen van kennis over opvoeden
3. Opvoedingswetenschap: richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden met
betrekking tot opvoeden. Hulp hierbij psychologie, sociologie, levensbeschouwingen
(=hulpwetenschappen)
Opvoeding: alle omgang tussen ouder en kind
waarbij gericht een relatie wordt aangegaan. In deze
omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid,
veiligheid, intimiteit, aandacht, grenzen, instructie,
ondersteuning en controle. Hierdoor komt het kind
tot zelfontplooiing en over het nodige
zelfvertrouwen, zelfstandigheid en zelfredzaamheid
beschikken om richting te geven aan zijn verdere
leven.
Sprake van opvoeding als:
- Wederzijds respect tussen ouder en
kind
- Het kind ervaart veiligheid bij, heeft
vertrouwen in, kan rekenen op, voelt
zich geaccepteerd door en krijgt
ondersteuning van de ouder
Uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en
te experimenteren
Ø Geldt in westerse samenleving, in
andere delen kunnen er andere
normen en waarden gelden
,1.3 De vier basisdimensies van opvoeden
1. Ondersteuning bieden
2. Instructie geven
3. Controle uitoefenen
4. Grenzen stellen
Ø Samen zorgen zij ervoor dat een
kind zich door de verschillende
ontwikkelingsfasen heen kan
slaan om volwassen te worden.
1.3.1 Ondersteuning bieden
Het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en
zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op
zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor
het zich begrepen en geaccepteerd voelt.
• Sensitiviteit: (opmerken) gevoelig zijn voor de signalen die het kind afgeeft ten aanzien van
zijn behoeften en gevoelens.
• Responsiviteit: het passend reageren van de ouder op de signalen van het kind.
De ondersteuning die de ouder het kind biedt, kan zichtbaar gemaakt worden in de vorm van
belonen of straffen.
- Beloning:
1. psychische/emotionele beloning: knuffel, zoen, glimlach.
2. materiële beloning: koekje, extra zakgeld, stuk fruit.
- Straf; vereist consequent gedrag van de ouder.
Gedragsregulatie: korte time-outmomenten waarbij het kind even uit de situatie wordt
gehaald (in een hoek wordt geplaatst) en dan de nabespreking met de ouder zal hem leren om
over zijn gedrag na te denken.
- Negeren; als het kind regelmatig hetzelfde ongewenste gedrag vertoont.
1.3.2 Instructie geven
De informatie die het kind krijgt voor het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.
Ø Kan gebeuren dat het kind te veel instructies krijgt en dat het kind dan afhankelijk is van
de ouder en durft daardoor zelf niks te ondernemen.
Ø Leert zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
1.3.3 Controle uitoefenen:
Consequent gedrag
Autoritaire controle: de ouder oefent drukt uit op het kind om correct gedrag te vertonen.
Autoritatieve controle: ouder en kind staan meer naast elkaar. Gedragingen van de ouder, waarbij
uitleg wordt gegeven aan het kind.
Inductie: het gedrag van de ouder is erop gericht om het kind zover te krijgen dat het vrijwillig
tegenmoetkomt aan zijn wensen.
1.3.4 Grenzen stellen
De wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont om gewenst gedrag aan te leren.
Klassieke conditionering: koppeling van actie aan een voorwerp. VB: als er een belletje gaat, krijgt
de hond vlees, dus gaat hij kwijlen. Nu koppelt de hond elke keer het krijgen van vlees aan het
belletje.
, Operante conditionering: straffen en belonen. Dit gebruik je in de opvoeding.
1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen
De drie Z’s Schleiermacher
1. Zelfstandigheid: (individu) Het kind is in staat om zelf keuzes te maken.
2. Zelfredzaamheid: (samenleving) het kind is in staat keuzes te maken en deze te verantwoorden
3. Zelfvertrouwen: (toekomst) het kind kan een bijdrage leveren aan de toekomst en is in staat
om technische en praktische problemen op te lossen.
Intentioneel opvoedgedrag: de ouder is erop gericht om bewust of onbewust doelstellingen te
bereiken bij het kind
Specifieke opvoedingsdoelen: afhankelijk van de opvattingen ouder, normen/waarden, cultuur,
sporten en voeding.
1.5 Opvoeden als circulair proces
Opvoeding al circulair proces: sprake van actie
en reactie in de omgang tussen ouder en kind.
Interactie: reactie > tegenreactie
Uniciteit: het feit dat ieder mens anders is en
dus andere karaktereigenschappen heeft.
Wisselwerking: het gedrag van het kind blijkt te
zijn gekoppeld aan het opvoedgedrag van de
ouder.
1.6 Materiële en emotionele opvoeding
Materiële handelingen: lichamelijke
verzorging, voeding, huisvesting, kleding.
Emotionele handelingen: uitingen van liefde, genegenheid, aandacht, veiligheid, sensitief en
responsief reageren op de signalen van het kind.
1.6.1 Materiële opvoeding
- Definitie: (primaire behoeften) vervullen van lichamelijke behoeften, die bestaan uit; voedsel,
rust, aanraking, bescherming etc. die noodzakelijk zijn voor de groei van het kind.
- De eerste fundamentele behoefte uit de behoeftehiërarchie van Maslow.
- Zijn afhankelijk van de culturele achtergrond van de ouders
1.6.2 Emotionele opvoeding
- Definitie: liefde, eigenwaarde, zelfverwerkelijking/zelfactualisatie en cognitieve behoefte.
- Behoefte uit de behoeftehiërarchie van Maslow.
- Vanaf de conceptie (=bevruchting)
1.7 Geestelijke en sociale vorming van het kind
1.7.1 Geestelijke vorming
Geestelijke vorming: de (religieuze) levensovertuiging van de ouders > komt tot uiting in de
schoolkeuze en in de manier waarop het kind de vrije tijd invult.
Rituelen in de Surinaams-creoolse cultuur: het kind bestaat niet alleen uit een lichaam, maar ook uit
een geest/ziel. Lichaam en ziel horen met elkaar in balans te zijn.