Inleiding Methodenleer TiU
Research Methods in Psychology - Morling
MechteldC
Samenvatting Inleiding Methodenleer
-Hoofdstuk 1 - Psychologie is een denkwijze-
Psychologen zijn vaak producenten en consumenten van onderzoek. Om producent te zijn,
moet je weten hoe je goed onderzoek kunt doen. Het is essentieel om ook consument van
onderzoek zijn, je moet onderzoeken kunnen lezen en begrijpen en ze met een kritische blik
kunnen bekijken. Het is handig om de wetenschap achter evidence-based treatment te weten,
dit zijn therapieën die wetenschappelijk ondersteund zijn. “Interrogating information” houdt in
dat een consument moet weten hoe hij de juiste vragen moet stellen, antwoorden moet bepalen
en op basis hiervan een studie kan beoordelen.
Empirisme (oftewel de empirische methode of empirisch onderzoek) gebruikt bewijs vanuit de
zintuigen (zicht, gehoor, gevoel) of instrumenten die de zintuigen instrueren (bijv thermometers,
timers, weegschalen, vragenlijsten etc) als de basis voor conclusies.
De empirische cyclus (Staat niet in het boek! I n het boek staat de
theory-data cycle, maar voor de cursus gebruiken we de empirische
cyclus.)
Observatie → Theorie (inductie) (hoe zou dit werken?) → Voorspelling
(deductie) → Toetsing → Evaluatie → Observatie etc.
Een theorie is een stelsel van algemene principes dat pretendeert ons te
vertellen ‘hoe de wereld werkt’. Een theorie is niet direct toetsbaar, omdat
deze per definitie algemeen is, onderzoek betreft altijd een concrete
situatie. Toetsen moet via uit de theorie afgeleide hypotheses. Een
voorspelling is concreet: er wordt precies gespecificeerd wat en
wanneer er bij wie zal gebeuren. Let op: De termen ‘hypothese en
voorspelling’ worden vaak door elkaar gebruikt, er zal weinig focus
liggen op de verschillen tussen de termen.
Belangrijk is dat je de HELE cyclus doorloopt. De cyclus is
karakteristiek voor de wetenschap. Maar het garandeert geen
"wetenschappelijk bewezen feiten". “Uit wetenschappelijk
onderzoek blijkt dat X” betekent dus niet “X is waar”.
Kenmerken voor een goede theorie:
- Goede theorieën worden ondersteund door data uit
wetenschappelijk onderzoek. Onderzoekers moeten
meerdere studies uitvoeren en verschillende methodes
gebruiken, om de verschillende aspecten van hun
theorieën te behandelen. Een theorie die ondersteund wordt door een grote hoeveelheid
en variatie van bewijs is een goed theorie.
1
, Inleiding Methodenleer TiU
Research Methods in Psychology - Morling
MechteldC
- Goede theorieën zijn falsificeerbaar. Falsificeerbaarheid betekent dat het mogelijk
moet zijn om bewijs tegen je theorie te verzamelen. Structureel onweerlegbare
theorieën zijn niet te toetsen (bijv religie), omdat er geen toetsbare voorspellingen zijn.
Dergelijke theorie is consistent met alle mogelijke situaties. “Als theorie x niet waar zou
zijn, dan…” Als je deze zin niet af kan maken, is de theorie onweerlegbaar en dus
waardeloos.
- Goede theorieën zijn simpel. Theorieën moeten simpel en begrijpelijk zijn.
Theorieën bewijzen niks, een theorie is nooit bewezen. Als de voorspelling wel uitkomt, dan is
de theorie niet weerlegd, maar ook nog niet bewezen. Dat is bijna onmogelijk, omdat je nooit
alle alternatieve verklaringen (confounds) kunt uitsluiten. Daarnaast is er slechts één concrete
voorspelling getest is, terwijl er oneindig veel soorten voorspellingen getest kunnen worden bij
een theorie. Hoogstens ondersteunt de data de theorie of is het consistent met een theorie. Als
de voorspelling niet uitkomt, is de theorie niet weerlegd, maar is er een probleem. Het is bijna
onmogelijk om een theorie met 1 onderzoek te weerleggen, omdat er altijd iets fout gegaan kan
zijn (obscuring factors) en er slechts één concrete voorspelling getest is, terwijl er oneindig veel
soorten voorspellingen getest kunnen worden bij een theorie. Data kan slechts inconsistent zijn
met een theorie of een theorie gecompliceerder maken. Je gaat kijken wat er mis is gegaan bij
het onderzoek, om zo de theorie te kunnen houden. Maar, stel als de theorie niet aangepast
kan worden, er geen fouten in het onderzoek zijn en bij replicaties de voorspelling steeds niet
uit komt. Dan is er een anomalie, een onbegrepen inconsistentie in theorie vs data. Als er een
nieuwe theorie komt die de anomalie wel kan verklaren is de theorie verslagen (niet weerlegd,
want zoveel zekerheid is er niet). Evidentie voor of tegen een theorie bouwt zich over langere
tijd op. Wetenschappers evalueren hun theorieën adhv het gewicht van het bewijs (weight of
the evidence), van voor en tegen.
De empirische methode kan gebruikt worden voor:
- Toegepast onderzoek (applied research) wordt gedaan met een praktisch probleem in
gedachten. De onderzoekers doen hun onderzoek in een specifieke real-world context.
- Basisonderzoek (basic research) heeft als doel om de algemene kennis te verbeteren.
Bijvoorbeeld het begrijpen van de structuur van ons visuele systeem of de motivaties
van een depressief persoon. Het zijn geen random feiten, maar kunnen later eventueel
wel worden toegepast in een real-world context.
- Translationeel onderzoek (translational research) is het gebruik van lessen van
basisonderzoek om applicaties voor vormen van behandeling en interventie te
ontwikkelen en te testen.
Wanneer onderzoekers de wetenschapswereld willen laten weten over hun onderzoek sturen ze
het in naar een wetenschappelijk journal. Dit zijn wetenschappelijke tijdschriften met allerlei
wetenschappelijke artikelen, het komt meestal eens per maand uit. De artikelen in een journal
krijgen peer-review. Dit zijn drie of vier anonieme experts die het journal feedback geven op het
artikel en hierdoor fouten eruit halen en bekijken of het goed genoeg is. Tussen het onderzoek
en publicatie zit meestal wel een hoop tijd, dit wordt de publication lag genoemd. Deze
2
, Inleiding Methodenleer TiU
Research Methods in Psychology - Morling
MechteldC
tijdschriften zijn dus iets compleet anders dan journalisme, dit bevat namelijk informatie die
veel van ons op tv of de radio zien en horen. Het kan zijn dat onderzoeken gepubliceerd worden
door een journalist. Vooroordelen hiervan zijn dat “normale mensen” hierdoor zien wat
psychologen doen en dat onderzoek gebruikt kan worden in het dagelijks leven. Echter gelden
deze voordelen alleen wanneer de journalist schrijft over de belangrijke wetenschappelijke
verhalen en het onderzoek accuraat weergeeft. Echter wordt er vaak alleen geschreven over
“leuke, populaire, eye-catching” artikelen en worden deze totaal uit hun verband gerukt en
worden belangrijke details weggelaten. Na het publicatieproces vindt replicatie plaats als
correctiemechanisme, dit is hetzelfde experiment opnieuw uitvoeren. Wellicht moet dit ook door
verschillende onderzoekers/plekken/methodes.
-Hoofdstuk 2 - Bronnen van kennis: waarom onderzoek-
-het beste is en hoe je het kunt vinden-
In onderzoek kan een confederaal ingezet worden, een acteur die een specifieke rol speelt
voor de onderzoeksleider. Gedragsonderzoek is probabilistisch, wat betekent dat de
bevindingen waarschijnlijk niet altijd alle gevallen kan verklaren. Echter kan dit nog altijd meer
dan bij ervaring, waarbij jouw ervaring het enige meetpunt is.
Er zijn vier bronnen van kennis (staat een goed overzicht op blz 41 van het boek):
1. Persoonlijke ervaring. Problemen hiermee tov wetenschappelijk onderzoek:
a. Geen vergelijkingsgroep: een vergelijkingsgroep zorgt ervoor dat we kunnen
zien wat er zou gebeuren met én zonder het ding waarin we geïnteresseerd zijn.
b. Confounding: Een confound is een verwarrende 3e factor/alternatieve
verklaring. Bij een verandering kunnen we niet zeker weten waardoor de
conclusie veroorzaakt is.
2. Intuïtie: onderbuikgevoel/poging om logisch na te denken
a. Good story: een conclusie geloven omdat het logisch klinkt
b. Beschikbaarheidsheuristiek (availability heuristic): het eerste wat in je
opkomt overtuigt je (vliegtuigcrashes komen snel in je op, waardoor je het aantal
overschat).
c. Present/present bias = “Failing to consider appropriate c omparison groups”.
Focussen op de ‘hit’ en niet op de gevallen waarbij het verschijnsel niet
voorkwam.
d. Confirmation bias: alleen kijken naar info die jouw mening/argument versterkt,
niet naar voors en tegen kijken.
e. Bias blind spot: denken dat je immuun bent voor biases, omdat je erover
gehoord hebt.
f. (Observer bias): de getuige wil sociaal wenselijk zijn tegen de observer (er staat
bijv persoon achter de camera, dus vertelt ppn wat de observer wil horen).
3