2019
2020
Inleiding in de pedagogiek
ANNEMARIE BECKER
TOETSSTOF SEMESTER 1
,Hoofdstuk 1 – Het begrip opvoeden
1.2 Wat is pedagogiek?
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot
ongeveer 23 jaar. De term pedagogiek betekent letterlijk ‘kinderleiding’.
Opvoedkunde richt zich op de vaardigheden van de opvoeder.
Opvoedingsleer richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden.
Opvoedingswetenschap richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en
methoden met betrekking tot opvoeden.
1.3 Basisdimensies bij opvoeden
Bij het opvoeden heb je te maken met vier basisdimensies:
Ondersteuning bieden.
Instructie geven.
Controle uitoefenen.
Grenzen stellen.
1.3.1 Ondersteuning bieden
Als een kind ondersteuning van de ouder ervaart, zal het de wereld om zich heen
met vertrouwen tegemoet treden. Het kind ervaart deze ondersteuning door de
emotionele betrokkenheid, warmte en affectie te voelen. Hierdoor voelt een kind zich
begrepen en geaccepteerd. Voorbeelden van ondersteunend opvoedingsgedrag zijn:
o Bemoedigen en helpen
o Accepteren
o Samenwerken
o Liefdevol omgaan met het kind en affectie tonen
o Vertrouwen in het kind laten blijken
o Aandacht en interesse tonen voor de handelingen, gedragingen en signalen
Wanneer de ouder een kind ondersteuning biedt, kan er gebruik gemaakt worden
van operante conditionering; straffen en belonen
Ondersteuning doormiddel van belonen (bekrachtigen):
o Handelingen die leiden tot een emotioneel prettig gevoel bij het kind.
o Dit kan een psychische/emotionele beloning zijn; knuffel, kus, duim
o Dit kan een materiële beloning zijn; extra zakgeld, sticker, cadeautje
Ondersteuning doormiddel van straffen:
o Voordat een ouder overgaat op straffen is het belangrijk dat het
gewenste gedrag van het kind gestimuleerd wordt d.m.v. belonen.
o De straf mag niet uit frustratie worden opgelegd, dan loop je het risico
geen ondersteuning te bieden.
o Straffen vereist consequent gedrag van de ouder, hij moet de straf
daadwerkelijk doorzetten.
Ondersteuning doormiddel van negeren:
o Wordt toegepast wanneer een kind vaker hetzelfde gedrag vertoont, op
deze manier houdt hij er namelijk vanzelf mee op.
Inleiding in de pedagogiek
Annemarie Becker
,1.3.2 Instructie geven
Instructie geven houdt in dat je aan een kind duidelijk maakt wat de bedoeling van
iets is en welk gedrag verwacht wordt. Het kind leert hierdoor eigen beslissingen te
maken en hier verantwoordelijkheid voor te dragen, hierdoor zal hij uiteindelijk
zelfstandiger door het leven gaan. Naarmate een kind zichzelf meer ontwikkeld, zal
hij zelf meer initiatieven willen nemen. Echter wilt een ouder instructie geven om het
kind te behoeden voor fouten, ongelukken en teleurstelling. Wanneer kinderen
overladen worden met instructie kan het volgende gebeuren:
Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien.
Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de actie die
het kind van plan is te ondernemen, met als gevolg dat hij niet meer durft te
handelen.
1.3.3 Controle uitoefenen
Autoritaire controle:
Autoritaire controle wordt omschreven als het opvoedgedrag waarbij de ouder
druk uitoefent op het kind om correct gedrag te vertonen.
Er worden strikte regels opgesteld, waardoor het kind geen bewegingsvrijheid
meer heeft, bijvoorbeeld het verbieden van bepaalde dingen.
Deze vorm van controle heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van
het kind. Naarmate het kind ouder wordt, kunnen er namelijk meer conflicten
met de ouder ontstaan.
Autoritatieve controle:
Autoritatieve controle wordt omschreven als gedragingen van de ouder
waarbij uitleg wordt gegeven aan het kind en eigen worden gesteld aan zijn
zelfstandigheid.
De ouder geeft het kind informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen voor
het gewenst gedrag.
Het heeft in de meeste gevallen een positief effect op het kind, omdat deze
vorm van controle het kind in staat stelt om zelf zijn weg te vinden.
1.3.4 Grenzen stellen
Grenzen stellen heeft te maken met de wijze waarop de ouder het kind bestraft of
beloont om gewenst gedrag aan te leren. Pavlov en Skinner, de grondleggers van
het behaviorisme, hebben veel aandacht voor aangeleerd gedrag. Zij gaan ervan uit
dat alle gedrag is aangeleerd en dus weer kan worden afgeleerd. Deze
gedragsverandering vindt plaats doormiddel van beïnvloeding. Het stellen van
grenzen vereist consequent gedrag; de ouder moet standvastig zijn.
Het stellen van grenzen is vaak lastig voor een ouder, ze willen niet dat het
kind ze onaardig vindt.
Als het kind duidelijke grenzen aangeboden krijgt, voelt het zich serieus
genomen en voelt het de liefde en betrokkenheid van de ouder.
Het kind leert verantwoordelijkheid te nemen voor zijn/ haar daden. En leert
om zelf grenzen te stellen bij bijvoorbeeld vrienden.
Inleiding in de pedagogiek
Annemarie Becker
, 1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen
Kuipers (2018) noemt drie algemene opvoedingsdoelen, de drie Z’s:
Zelfstandigheid (individu):
Het kind is in staat om zelf keuzes te maken, daarbij hoort het recht op een
eigen leven en uitvinden wat van belang is. De bedoeling is dat het kind zelf
beslissingen leert nemen, een eigen leven leert leiden en eigen mogelijkheden
leert ontdekken.
Zelfredzaamheid (samenleving):
Het kind is in staat keuzes te maken en deze te verantwoorden, mondigheid
en verantwoordelijkheid worden hier gestimuleerd. Het kind wordt geleerd om
op een positieve manier vorm te geven aan zijn toekomstige rol in de
samenleving.
Zelfvertrouwen (toekomst):
Het kind kan een bijdrage leveren aan de toekomst en is in staat om
technische en praktische problemen op te lossen.
De ouder probeert de opvoedingsdoelen te bereiken door het kind te stimuleren zelf
oplossingen voor zijn vraagstukken te laten bedenken. De mate waarin dit gebeurt is
afhankelijk van de leeftijd van het kind. De drie opvoedingsdoelen versterken elkaar:
naarmate het kind meer zelf kan en mag doen, wordt het zelfstandiger, krijgt het
meer zelfvertrouwen en wordt het zelfredzamer.
1.5 Opvoeden als circulair proces
Opvoeding is een circulair proces, dit houdt in dat er sprake is van actie en reactie in
de omgang tussen ouder en kind. De ouder biedt het kind liefde, aandacht,
geborgenheid, veiligheid, ondersteuning, instructie, grenzen en controle. Het kind
reageert daarop met liefde en aangepast gedrag, of boosheid/ tegenstribbelen, maar
ook dat is een reactie waardoor er interactie ontstaat.
De aanpak van ieder kind is weer anders, wat bij de ene werkt zal bij de andere niet
het gewenste effect hebben. Dit heeft te maken met de uniciteit van de mens, dit
houdt in dat ieder mens anders is en dus andere karaktereigenschappen heeft.
1.6 Materiële en emotionele opvoeding
Opvoeden heeft een fysieke en een psychische kant: het bestaat uit materiële en
emotionele handelingen van de ouder richting het kind.
Materiële handelingen: lichamelijke verzorging, voeding, huisvesting, kleding,
schoenen, etc. (Denk hierbij aan de eerste behoeften van de piramide van
Maslow)
Emotionele handelingen: liefde, genegenheid, aandacht, veiligheid, sensitief
en responsief reageren op de signalen van het kind. (Denk hierbij aan de
overige 5 behoeften uit de piramide van Maslow).
Hoofdstuk 2 – De ouder en het kind
Inleiding in de pedagogiek
Annemarie Becker