Coachen met collega’s
Erik de Haan en Yvonne Burger
Hoofdstuk 1
Gesprekken met een ruim bereik
Coach is gericht op het faciliteren van het leer- en ontwikkelproces van de coachee. Coach
zorgt er vooral voor dat de coachee zelf voor zichzelf zorgt.
Coachend leidinggeven: het toepassen van coaching technieken bij het leidinggeven.
Coaching heeft tot doel de professionaliteit van de coachee te vergroten door de eigen
relatie tot bepaalde ervaringen en vraagstukken te bespreken.
Coachingproces bestaat uit de volgende stappen:
1. Intake en ‘leercontract’ met bespreking van de doelstelling, aantal sessies, variatie
van leervormen.
2. Vaststellen van tijdstip, agenda en plaats van de bijeenkomsten.
3. Een aantal (vaak tussen 5 en 20) coachgesprekken.
4. Evaluatie van de opbrengsten van de coaching.
Waar het bij coaching vooral om gaat, is dat een professional de kans krijgt met behulp van
haar coach te reflecteren op het eigen handelen en denken.
Bereik coachingvragen
a. Vragen waarbij de inhoud centraal staat, hebben vaak betrekking op onverwachte
ervaringen. Het gaat daarbij vaak om ‘wat’-vragen: “Wat zou je in zo’n geval kunnen
doen?”
b. Vragen waarbij het handelen van de vraagsteller en de wijze waarop zij haar vraag
hanteert centraal staan, hebben vaak een ‘hoe’-karakter: “Wil jij als coach mij
ondersteunen bij de vraag hoe ik dit kan doen of aanpakken?”
c. Vragen waarbij de vraagsteller zelf centraal staat krijgen vaak weer het karakter van
‘wat’-vragen: “Wat zijn opdrachten die bij mij passen?” “Wat leidt er bij mij toe dat ik
hier telkens tegenaan loop?” Omdat het hier meer om persoonlijke ‘wat’-vragen
gaat, kunnen we ze ook als ‘wie’-vragen stellen van het type “Wie ben ik als persoon
en wat is het werk dat daarbij past?
Diepgang van coachinggesprekken
1. Sommige problemen zijn ‘objectief’ of technisch van aard. Als iemand moeite heeft
met bepaalde softwarepakketten dan kan dat te maken hebben met weerstand
tegen informatietechnologie, maar ook gewoon met onvoldoende kennis of
vaardigheid. Soms is er dus gewoon behoefte aan kennis of het aanleren van een
bepaalde vaardigheid. Hier kan expertadvies een uitkomst bieden.
2. Soms helpt het leveren van kennis of het aanleren van gedrag echter onvoldoende.
Dan zijn er patronen of onderstromen die ertoe leiden dat misschien dit concrete
probleem wordt opgelost, maar dat hetzelfde probleem de volgende dag weer de
, kop opsteekt. Bij zulke patronen is het belangrijk dat niet het incident, maar de
werkcontext en het patroon dat het incident veroorzaakt aan de orde wordt gesteld.
Dat is niet altijd gemakkelijk, omdat kernmerk van zo’n patroon vaak is dat het
patroon door de betrokkene zelf niet onderkend wordt. Veel mensen hebben de
neiging de problemen van zich af te definiëren: “Het komt niet door mij, maar door
mijn werkomstandigheden of mijn collega’s.” Hier kan coaching een uitkomst bieden.
3. Soms zijn vragen en problemen zo persoonlijk dat een goede bespreking in de
context van werkomstandigheden en ervaringen op het werk onvoldoende is.
Bepaalde persoonlijke grenzen en (on)mogelijkheden bepalen de problemen en
vragen op het werk. Kenmerk van de vraagstelling is dat zij evenzeer privé als het op
het werk wordt ondervonden. Heir kan therapie een uitkomst bieden.
In grote lijnen is een coach in staat om aan te sluiten bij de vraagstelling van de coachee en
de coachee te ondersteunen bij het vinden van een oplossing of een aanpak door:
- De coachee te prikkelen tot nieuwe perspectieven op de eigen vraagstelling.
- Relaties tussen de vraagstelling en de organisatiecontext te onderzoeken.
- De eigen interactie met de coachee als het ware van buitenaf te beschouwen.
- De vraagstelling van de coachee te relateren aan datgene wat tijdens het
coachgesprek gebeurt en deze relatie in te brengen in het gesprek met de coachee.
- En desgevraagd een transparant verslag te geven van het eigen handelen.
Competenties van coaches bestaan in hoofdlijnen uit:
- Luistervaardigheid: aansluiten bij de vraagstelling van de coachee.
- Interventiekunde: de coachee prikkelen tot nieuwe perspectieven en oplossingen.
- Organisatiekunde: relaties tussen vraagstelling en organisatiecontext blootleggen.
- Psychologisch inzicht: de interactie met de coachee in het gesprek onderzoeken en
inbrengen.
,Hoofdstuk 2
Gespreksvoering op de vierkante millimeter
Joharivenster: venster op al wat de coachee inbrengt op elk moment in het gesprek.
Joharivenster
Op elk moment van het coachgesprek staan coachee en coach samen op deze kaart en kijken
van daaruit naar wat er bij de coachee gaande is.
De gespreksruimte of ‘vrije ruimte’
Het gaat hier om het expliciete en zichtbare deel van wat de coachee brengt. Dit ‘verhaal’
van de coachee heeft altijd een zogenaamd ‘expressief’ en tegelijk een ‘appellerend’ aspect:
Expressief noemen we dat deel dat iets laat zien van de coachee en haar vragen. Hierin drukt
de coachee zich uit en laat dus iets van zichzelf zien.
Appellerend noemen we dat deel waarin de coachee een beroep doet op de coach.
Een ander onderscheid in de gespreksruimte dat nuttig is om te maken, is dat tussen
verschillende niveaus in het gesprek; vier verschillende niveaus van expliciete communicatie
die elkaar kwalificeren:
1. Bijdragen over de inhoud van het gesprek, dus het verhaal, de feiten, de
mededelingen van de coachee. Dit betreft allerlei informatie die op dit moment
wordt overgedragen. Vaak zijn bijdragen op dit niveau expressief.
2. Bijdragen over de procedure van het gesprek, dus de fasering, de opbouw, de
werkwijze. Dit betreft pogingen van de coachee om het gesprek te ordenen. Vaak zijn
bijdragen op dit niveau appellerend, maar niet noodzakelijk.
, 3. Bijdragen over de interactie in het gesprek, dus over hoe de gesprekspartners op
elkaar reageren, wat zij voor rollen innemen en welke verhouding zij tot elkaar
hebben. Vaak zijn bijdragen op dit niveau appellerend, maar kunnen ook deels
expressief zijn.
4. Bijdragen over emotie in het gesprek, dus over gevoelens die op dit moment bij de
coachee of bij de coach aan de orde zijn. Vaak zijn bijdragen op dit niveau expressief.
De privépersoon
Het gaat hier om datgene wat omgaat binnen de coachee, maar niet direct medegedeeld
wordt of opgepikt wordt door de coach. Het is dus het deel van de landkaart waarop de
coachee beter thuis is dan de coach. We kunnen onderscheid maken tussen de volgende
niveaus binnen dit kwadrant, in volgorde van afnemende toegankelijkheid voor de coach:
1. Non-verbale uitnodigingen van de coachee, zoals
Nabijheid, houding, beweging, gebaren en gezichtsuitdrukkingen,
Intonatie, volume, sterkte en klank van de stem,
Tussenwerpsels zoals ‘mmm’, ‘eeeh’ en ‘pfff’.
Zoals bekend dragen we met onze non-verbale communicatie een enorme
hoeveelheid informatie over. Bij tegenstrijdige verbale en non-verbale signalen lijkt
de non-verbale indruk over het algemeen sterker te werken.
2. Impliciete uitingen van de coachee, dus informatie die we ‘tussen de regels door’
kunnen aantreffen. In feite vormen impliciete uitingen een schemergebied tussen
alle vier de kwadranten.
3. Niet opgepikte uitingen van de coachee; uitingen die dus wel expliciet
gecommuniceerd zijn door de coachee, maar door de coach niet opgepikt of niet
bewust geregistreerd worden.
4. Wel gedacht, maar niet gecommuniceerd: dit is alle informatie die de coachee heeft
besloten voor zichzelf te houden.
5. Wat nu niet aan de orde is, dus de hele verdere privépersoon van de coachee,
inclusief alles wat de coachee ervaren heeft en nu no in de eigen herinnering terug
kan brengen. Dit velt sluit aan bij het onbekende terrein, waar nog allerlei ervaringen
zijn die de coachee zich niet meer bewust kan herinneren.
Het moge duidelijk zijn dat de ‘omvang’ van privépersoon afneemt met toenemende
bereidheid van de coachee om iets van zichzelf te laten zien, maar ook met een groter
vermogen van de coach om minder duidelijke signalen op te pikken.
De blinde vlek
De blinde vlek is dat deel van de (inbreng van de) coachee dat wel opvalt aan de coach, maar
niet gezien wordt door de coachee zelf. Het is dus het deel van de landkaart waarop de
coach beter thuis is dan de coachee. Voorbeelden hiervan zijn bepaalde emoties die
zichtbaar zin op het gezicht van de coachee of bepaalde aspecten die de coachee weglaat uit
haar verhaal of geheel vergeten is. We kunnen dit gebied grofweg in twee delen verdelen:
1. Datgene dat de coachee voorbewust is. De coach hoeft het alleen maar te noemen of
terug in herinnering te brengen en de coachee weet het weer.
2. Datgene dat de coachee onbewust is. Hier heeft de coachee natuurlijk nog veel te
leren, dus de coach kan zich nuttig maken door elementen uit dit veld in het gesprek
te brengen.