Samenvatting arresten Bewijs in
Strafzaken (CRI4003)
Week 2
Hoge Raad 30 juni 2009, Verkrachting na keizersnee
Feiten
Aangeefster S. beviel in 1995 van haar en verdachtes dochter M. Het meisje was door
middel van een keizersnede in het ziekenhuis geboren. S. had hechtingen in haar onderarm
en een infuus in haar arm. Volgens S. kwam verdachte na de bevalling bij haar op bezoek en
had hij tegen haar wil seks met haar, waartegen zij zich niet kon verzetten. Ongeveer 10 jaar
na dato heeft zij aangifte gedaan van het feit.
Prodecure
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak
van de verkrachting van zijn vrouw S., zoals onder feit 3 is tenlastegelegd, wordt weerlegd
door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling
op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en
betrouwbaarheid van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
De bewijsmiddelen waar het hof op doelt bestaan uit verschillende verklaringen, te
weten de verklaringen van S. en een verklaring van een verpleegster die bevestigt dat S.
(zoals zij in haar verklaring vertelt) inderdaad op een éénpersoonskamer gelegen heeft.
Hoge Raad
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde
feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring
van één getuige. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat wat betreft feit 3 de
bewezenverklaring slechts kan volgen uit de verklaringen van de aangeefster S. nu de
hiervoor onder 2.3 sub c, e en f weergegeven bewijsmiddelen onvoldoende steun geven
aan de verklaringen van de aangeefster, is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de
eis der wet met redenen omkleed.
Hoge Raad 22 april 2014, Mishandeling tijdens
zwangerschap
Feiten
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in januari 2009 zijn ex-echtgenote O. mishandeld
heeft terwijl zij zwanger was. Deze mishandeling zou hebben bestaan uit het stompen in de
buik van O. terwijl zij zwanger was van hun tweede kind.
Procedure
Het hof acht de tenlastelegging bewezen. Dit is vooral gesteund op het bewijsmiddel van de
verklaring van O. en A. (buurman van O.), die verklaart dat O. huilend aan zijn
voordeur kwam en hem vertelde dat ‘hij weer door het lint gegaan was, hij heeft mij in
mijn buik geschopt’. A. zag hierbij dan O. verkrampt haar buik vasthad.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de getuige A. zich kennelijk
vergist omtrent het tijdstip waarop de mishandeling door verdachte zou hebben
plaatsgevonden nog niet met zich meebrengt dat zijn verklaring ook op overige punten
1
,onjuist is. Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaring van O., voor zover tot
bewijs gebezigd, geloofwaardig en overtuigend. Om die reden heeft het hof dan ook, anders
dan de verdediging, geen twijfel bij het deel van de tenlastelegging, waarin aan verdachte
wordt verweten dat hij O. in de maand januari 2009 tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij
zwanger was.
Hoge Raad
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv — dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en
niet een onderdeel daarvan — kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit
heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen die zin dat zij de rechter
verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde
feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander
bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is
voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van
het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de
toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte
duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient
nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art.
342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat
dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde
verklaring van de aangeefster O. onvoldoende steun vindt in het overige
bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat de eveneens tot het bewijs gebezigde
verklaring van A. onder meer inhoudt dat de aangeefster tijdens haar zwangerschap
niet alleen huilend, maar ook verkrampt en met haar handen op haar buik aan de
voordeur stond. Voor zover het middel klaagt dat sprake is van schending van art. 342,
tweede lid, Sv kan het dan ook niet tot cassatie leiden
HR 17 februari 2015, Unus testis en schakelbewijs
Feiten
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij een aantal fietsen heeft gestolen door naar
fietswinkels te gaan en fietsen op proefrit te nemen om deze vervolgens niet meer terug te
geven. De cassatie ziet vooral op de bewezenverklaring van een specifiek feit, te weten de
oplichting van G.
Procedure
Het hof acht alle tenlastegelegde feiten bewezen, en baseert zich hierbij op verschillende
aangiftes en verklaringen die allen een vergelijkbare modus operandi en daderomschrijving
geven.
In cassatie klaagt het middel dat het hof de bewezenverklaring wat betreft de
oplichting van G. (incident 14) uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één
getuige (de aangever).
Hoge Raad
Blijkens de weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof in zijn
oordeel dat de verdachte het in de bewezenverklaring als incident 14 aangeduide feit heeft
begaan, kennelijk mede betrokken dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van dit
feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang
van zaken ten aanzien van de in de bewezenverklaring als incidenten 1, 2 en 3
aangeduide feiten, hetgeen het Hof zonder schending van enige rechtsregel heeft
kunnen doen. Aldus kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat de in de
bewijsmiddelen 8 en 9 vervatte, tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangever G.
onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal.
2
, HR 29 maart 2016, Internetinformatie als feit van
algemene bekendheid
Feiten
Het gaat om de invoer van capsules met als ingrediënt Aloë capensis. Invoer van alle
soorten behorende tot het geslacht Aloë is verboden, behalve invoer van Aloë vera. De
verdediging betoogt dat Aloë capensis hetzelfde is als Aloë vera.
Procedure
Op basis van internetbronnen oordeelt het hof dat Aloë capensis niet hetzelfde is als Aloë
vera. Het hof steunt dus zijn bewijsvoering voor een belangrijk deel op gegevens die het
heeft ontleend aan ‘bronnen op het internet’ die uit dien hoofde als algemeen bekend worden
verondersteld althans in de onderhavige procedure.
Hoge Raad
De enkele omstandigheid dat een bepaald gegeven aan openbare bronnen op het
internet kan worden ontleend, brengt op zichzelf nog niet mee dat zo een gegeven
daarom een feit om omstandigheid van algemene bekendheid is. Het oordeel van het
hof dat de onderhavige gegevens kunnen worden aangemerkt als feiten of omstandigheden
van algemene bekendheid is dan ook niet zonder meer begrijpelijk. Bij dergelijke feiten of
omstandigheden gaat het immers in de regel om gegevens die geen specialistische
kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting
vatbaar is.
HR 13 februari 2018, Onvoldoende steun
Feiten
Verdachte wordt beschuldigd van seksueel misbruik van een minderjarige in een vijverhuisje en bij
verdachte thuis. Verdachte heeft zelf twee dochters.
Procedure
Hof merkt verklaringen van slachtoffer als betrouwbaar aan. Zij zijn gedetailleerd en consistent.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het wettelijk bewijsminimum is gehaald. De aangifte moet
daarbij in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
De verklaringen van aangeefster voor wat betreft de onder 1 bewezen verklaarde
verkrachtingen worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate gesteund door de
verklaring van de vader van [betrokkene 1] dat zij inderdaad in [plaats] heeft gelogeerd en de
verklaring van de verdachte dat hij tot december 2006 — en aldus ook in de periode waarover
[betrokkene 1] in haar verklaringen spreekt — in [plaats] heeft gewoond. Voorts vinden de
verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze
van verdachte steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de
verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster eveneens voor wat betreft
de onder 2 bewezen verklaarde verkrachtingen in voldoende mate worden gesteund door
andere bewijsmiddelen.
Ook voor wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit ziet het hof voldoende
steun in de verklaring van de verdachte dat hij in [plaats] een vijverhuisje heeft en in de
verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte [betrokkene 1] reeds in die periode
belde als ook dat verdachte de vader van [betrokkene 1] belde of hij [betrokkene 1] mocht
meenemen, bijvoorbeeld naar de vader van verdachte in het ziekenhuis in België of naar het
vijverhuisje. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen
tegenspraak duldende handelwijze van verdachte met betrekking tot dit feit wederom steun
in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
3