Elise van Gool 2024
Immunologie
Diergeneeskunde jaar 1, sem. 2, door Elise van Gool
Typen afweer:
De afweer bestaat uit de innate/aangeboren afweer en de adaptieve/verkregen afweer. De aangeboren
afweer is snel geactiveerd, snel ter plaatse en aspecifiek. De componenten van de aangeboren afweer
zijn: fysische barrières, fysiologische barrières, biochemische barrières en cellulaire barrières. De
adaptieve afweer duurt langer voordat het op gang komt, maar is wel specifiek en zorgt voor
herbesmettingsimmuniteit na natuurlijk eerder contact of een vaccinatie
Soorten infectieuze agentia:
Soorten infectieuze agentia zijn prionen (verkeerd gevouwen eiwitten), virussen (niet levend agens),
bacteriën (prokaryoten), schimmels (eukaryoten) en parasieten (eukaryoten).
Immuunhomeostase:
Immuun homeostase is de evenwichtige toestand van het immuunsysteem, waarin het in staat is om
zowel efficiënt te reageren op pathogenen als om tolerantie te handhaven tegenover lichaamseigen
antigenen om auto-immuunreacties te voorkomen. Bij een infectie wordt de immuunhomeostase uit
evenwicht gehaald, waarna er een aspecifieke immuunrespons plaats vindt en als dat niet genoeg is ook
nog een adaptieve immuunrespons. Belangrijk is dat de immuunrespons beperkt blijft zodat er niet al
te veel schade optreedt.
Aangeboren afweer:
De first line of defense (anatomische barrières) bestaat uit microbiële, chemische en mechanische
barrières en de second line of defense zijn de cellen van het innate immuun systeem. De verschillende
lagen van barrières zijn:
Fysische barrières: structurele elementen in het lichaam die fysiek
voorkomen dat pathogenen binnendringen, ze omvatten onder
andere de huid, slijmvliezen, trilharen (cilia), mucus en microbiële
flora door ruimte competitie.
Fysiologische barrières: zijn gebaseerd op de normale fysiologische
processen van het lichaam en hebben tot doel een ongunstige
omgeving te creëren voor pathogenen, ze omvatten onder andere
temperatuur, pH, traanvocht, microflora en enzymen.
Biochemische barrières: maken gebruik van biochemische stoffen en
mechanismen om de groei, verspreiding en schadelijke effecten van pathogenen
te voorkomen, zoals antimicrobiële peptiden (zijn amphipatisch en positief
geladen, hierdoor worden ze aangetrokken door het negatieve membraan van
bacteriën en poriën creëren waardoor
de bacterie dood gaat), en
complement (kan op drie manieren
geactiveerd worden: de klassieke manier, complement bindt
aan gebonden antilichaam; de alternatieve manier, spontane
activatie complement door bacterie; lectine manier, lectine
bindt aan pathogeen daar bindt mannose aan en dat zorgt
voor activatie complement).
Pagina 1 van 9
, Elise van Gool 2024
Cellulaire barrières: bestaat uit cellen die aspecifiek pathogenen op kunnen ruimen.
Macrofagen: gedifferentieerde monocyten, hebben TLR’s (Tol Like Receptoren,
zijn een subgroep van Pattern recognition receptoren (PRR’s)) om PAMP’s
(pathogen associated molecular patterns) te herkennen en vervolgens het
pathogeen te fagocyteren. Het fagosoom versmelt met een lysosoom, hierin zitten
lysozymen om de pathogeen af te breken. Verder kunnen ze cytokines uitscheiden
om andere cellen aan te trekken.
Neutrofielen: een vorm van granulocyten. Kunnen in grote aantallen toe
nemen bij een immuunreactie. Ze kunnen fagocyteren, toxines uitscheiden
en NETosis doen.
Natural Killer (NK-) cellen: herkennen geïnfecteerde en
beschadigde lichaamseigen cellen. Ze zijn in staat om cellen te
herkennen en aan te vallen (met perforine en granzyme) die
geen MHC-I-moleculen presenteren. Verder kunnen ze
macrofagen helpen met fagocytose door IFN-γ uit te scheiden.
Mastcellen: scheiden histamine en proteasen uit nadat ze bacteriële antigenen
binden op hun IgE antilichaam.
Ontsteking:
Macrofagen en neutrofiele granulocyten fagocyteren pathogeen, geven cytokines af, hierdoor treedt
vasodilatatie en verhoogde endotheel permeabiliteit op. Vocht, complement en antimicrobiële peptiden
migreren door de vaatwand, daarna ook andere ontstekingscellen (rolling adhesion → firm adhesion →
diapedese → migratie). Met behulp van chemotaxis
komen ze aan op de plek van ontsteking. Door het
uittreden van vocht treedt zwelling (tumor) op, door
het verwijden van de bloedvaten treedt warmte (rubor)
en roodheid (calor) op, door de warmte en zwelling
treedt pijn (dolor) op en door de pijn en zwelling treedt
functieverlies (functio laesa) op.
Lymfoïde organen:
De compartimenten van het immuunsysteem zijn lymfoïde organen, bloed,
weefsels, lichaamsholten, huid en de mucosa. Lymfocyten ontwikkelen in
primaire lymfoïde organen. Dit zijn het beenmerg en de thymus. In het
beenmerg vindt de ontwikkeling van pluripotente stamcellen tot lymfoïde en
myeloïde stamcellen plaats. Verder ontwikkelen hier ook de naïeve B-
lymfocyten. In de thymus is ontwikkeling van naïeve T-lymfocyten en is er
positieve en negatieve selectie van het T-cel repertoire. Secundaire lymfoïde
organen zijn lymfeknopen, de milt en mucosa associated lymfoïd tissue
(MALT). De eerste lymfeknoop die je tegenkomt onder een weefsel is een
drainerende lymfeknoop. In de milt en lymfeknopen vindt differentiatie
van T-lymfocyten tot specifieke effector T cellen plaats en de interactie
tussen T helper cellen en B cellen, daarna kan er dan daar ook
affiniteitsmaturatie van de B-cel plaatsvinden.
Pagina 2 van 9