Complexe kwetsbaarheid. Leerjaar 3, LCZ.
Literatuur
- Blanken, C., Clijsen, M., Garenfeld, W., Paske, I. te & Piere, M. van (2016). Psychiatrie voor de sociaal werker. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Na het volgen van de leeractiviteit Complexe kwetsbaarheid beschik je over basiskennis op toepassingsniveau vanuit:
Psychopathologie en psychofarmaca:
- Je herkent onderstaande psychische aandoeningen:
o Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
o Persoonlijkheidsstoornissen
o Angst en obsessieve stoornissen
o Stemmingsstoornissen
o Schizofreniespectrum
o Verslaving
o Neurocognitieve stoornissen en ouderenpsychiatrie
o Impuls- en gedragsstoornissen
o LVB
- Je kunt uitleggen wanneer er sprake is van multi-morbiditeit en dit onderbouwen met theorie.
- Je kunt (bouwstenen van) effectieve behandelmethoden voor bovengenoemde aandoeningen/stoornissen en probleemgedrag beschrijven.
Wettelijke regelingen LCZ:
- Je kunt een afweging maken voor passende wet en regelgeving die te maken heeft met de situatie van de cliënt.
- Je kunt de toepassing wet BOPZ/WLZ beargumenteren.
- Je kunt zorgprofielen onderscheiden vanuit de WLZ.
Leerdoelen
- Je kunt vanuit de psychopathologie de multi-morbiditeit van langdurig complexe kwetsbaarheid in een casus herkennen en uitleggen.
- Je kunt complexe kwetsbaarheid en de gevolgen voor het functioneren van mensen verklaren vanuit sociaalmaatschappelijke-, biologische- en
individueel psychologische factoren.
- Je kunt verschillende behandelvormen verbinden met (psycho)pathologie.
- Je kunt de juiste huidige wettelijke regelingen die van toepassing zijn in de Langdurig Complexe Zorg toepassen in een casus.
,Bij een psychiatrische stoornis is het functioneren op een bepaald gebied van het dagelijks leven verstoord geraakt en de dagelijkse verplichtingen kunnen
niet meer worden nagekomen.
Diagnose Werkterreinen:
Een diagnose kan gesteld worden met behulp van een diagnostisch interview (anamnese en - Intramuraal/klinisch.
psychische toestand) en door middel van een lichamelijk en psychologisch onderzoek. - Extramuraal/ambulant.
- Semimuraal ->
Verklaring tussenvoorziening.
- Biologische verklaringen:
* Hersenen en gedrag.
* Erfelijkheid.
* Neurotransmitters -> signaalstoffen die als het ware de boodschap van het ene naar het andere neuron overdragen.
- Psychosociale verklaringen:
* Leertheorie -> elk gedrag zou te herleiden zijn tot een combinatie van eenvoudige gedragselementen die zijn aangeleerd. Elk aangeleerd gedrag is
dus ook weer af te leren. Klassieke conditionering en operante conditionering.
* Cognitieve theorie -> gevoelens en gedragingen worden niet door puur biologische factoren of omstandigheden bepaald, maar door de betekenis
die de persoon eraan hecht. Stoornissen worden toegeschreven aan storende of foutieve gedachten.
* Systeemtheorie -> gezinsinvloeden hebben een speciale plaats, in het bijzonder de onbewuste conflicten in de driehoeksrelatie moeder-vader-
kind. Drie mechanismen staan centraal: gezinsstructuren, communicatiepatronen en intergenerationele invloeden.
* Milieutheorie -> maatschappelijke verhoudingen dragen bij aan het ontstaan of voortduren van psychische stoornissen. Maar ook: de stoornis kan
invloed hebben op de maatschappelijke integratie van de betrokken patiënt.
Behandeling
- Biologisch -> ECT , medicatie.
- Psychotherapie -> vanuit verschillende benaderingen, zoals de psychodynamische benadering, de cognitief-gedragstherapeutische benadering, de
cliëntgerichte benadering en de systeemgerichte benadering.
- Sociale psychiatrie -> crisisinterventie, rehabilitatie.
,Het biopsychosociaal model/DSM5
(Hoofdstuk 1)
De psychiatrie is het medisch specialisme dat zich bezighoudt met de behandeling van psychiatrische ziekten. De geboorte van de psychiatrie als medisch
specialisme heeft plaatsgevonden in het Europa van de tweede helft van de achttiende eeuw. Tot op heden wordt de psychiatrie voornamelijk bekeken
vanuit het medisch perspectief, maar er is ook oog voor het (psycho)sociaal perspectief.
De geschiedenis van de GGZ in een notendop:
- Psychische aandoeningen worden gezien als een disbalans tussen de vloeistoffen in het lichaam.
- Psychische aandoeningen worden gezien als de duivel in het menselijk lichaam.
- Psychische aandoeningen worden gezien als behekst.
- Psychische aandoeningen worden als onhandelbaar gezien, het zou alleen isoleerbaar zijn.
- Psychische aandoeningen worden gezien als een medische ziekte.
- Psychische aandoeningen worden gezien vanuit het medisch perspectief en het (psycho)sociaal perspectief (het heden) = biopsychosociaal model.
-> Medisch: neurologische aandoeningen, disbalans neurotransmitters, genen.
-> (Psycho)sociaal: gevoeligheid, omgeving, netwerk, hulpverlening.
Het biopsychosociaal model is een combinatie van alle voorgaande modellen.
- Het model houdt rekening met factoren op micro, meso en macro niveau.
- Het model is uitgebreider dan het medische model, het sociale model en het diathese-stress model.
- Het model houdt er rekening mee dat een psychische aandoening niet alleen vanuit een medisch perspectief of vanuit een (psycho)sociaal
perspectief verklaart kan worden.
Het classificeren (systematisch ordenen) van de aandoening van een cliënt gebeurt aan de hand van de DSM 5. De DSM 5 is een classificatiesysteem voor
psychische aandoeningen. Het systeem is ontstaan in 1952 uit onvrede over eerdere classificatiesystemen. De DSM is als het ware een overzichtskaart,
waarop men zich in het groot kan oriënteren, vervolgens moet men samen met de cliënt uitzoeken waar hij precies op de kaart thuis hoort.
Er is echter ook kritiek op de DSM 5:
- De DSM 5 is officieel een classificatiesysteem, maar in de praktijk wordt het gebruikt als een diagnosehandleiding.
- De DSM 5 etiketteert te veel.
- De DSM 5 houdt alleen rekening met de medische kant van de psychische aandoening.
- De DSM 5 geeft geen informatie over zorgbehoefte of ziekteverloop.
- De DSM 5 geeft zorgverzekeraars de kans om het zorgsysteem over te nemen.
- De DSM 5 zijn geen feiten, maar afspraken.
,Omgaan met cultuurverschillen
(Hoofdstuk 18)
De gezondheidszorg krijgt in toenemende mate te maken met cliënten uit verschillende culturen. De hulpverlening is soms weinig effectief doordat hun
behandeling voortijdig afgebroken wordt. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat er te weinig rekening wordt gehouden met de cultuur van de cliënt.
Cultuurcompetent werken is daarom van belang. De vragen ‘Hoe universalistisch moet een hulpverlener zijn in zijn benadering van niet-westerse cliënten
om trouwe te blijven aan zijn professie?’ en ‘Hoe relativistisch mag hij zijn om tegemoet te komen aan de verwachtingen van genoemde cliënten?’ staan
hierin centraal.
Procee onderscheidt vier vormen als het gaat om universalisme en relativisme.
- Absoluut universalisme.
Absoluut universalisme gaat uit van een algemeen geldend vast systeem van waarheden. Het stelsel van normen en waarden staat niet ter discussie. Ieder
mens, uit welke cultuur ook, moet dit kunnen inzien en begrijpen. Wanneer iemand een andere opvatting heeft, wordt hij gezien als dom, slecht of
abnormaal. Voorbeeld: ‘Het is zo, want het staat in de Bijbel.’
- Communicatief universalisme.
Communicatief universalisme is bescheidener. Het gaat uit van de mogelijkheid van een algemeen stelsel van normen en waarden. Wat mensen dan
verstaan onder normen en waarden kan naar voren komen in een dialoog tussen mensen.
- Communicatief relativisme.
In dialoog over het goede kan men in een bepaalde situatie tot een compromis komen waarin beiden zich voldoende kunnen vinden, zonder het echt met
elkaar eens te zijn. De beoordeling van wat goed en slecht is, is cultureel bepaald.
- Absoluut relativisme.
De meningen van mensen uit verschillende culturen over waarheid en normaliteit verschillen fundamenteel en principieel van elkaar. Elk mens is anders en
over smaak valt niet te twisten.
Problemen die kunnen optreden
- Problemen in het opbouwen van een werkrelatie.
- Problemen in de diagnostische fase.
- Problemen in de behandelfase (manier van behandelen).
, DSM-5-Classificatie Oorzaken en verklaringsmodellen Begeleiding, behandeling en training
Ontwikkelingsstoornissen (Hoofdstuk 2)
Autismespectrumstoorni - Beperkingen in de sociale - Theory of Mind. - Begeleiding: ondersteuning bij dagelijkse
s (ASS) communicatie en interactie. Het vermogen om je te verplaatsen in de verantwoordelijkheden.
- Zich herhalende stereotiepe patronen gedachten, gevoelens en intenties van - Behandeling: psycholoog of psychiater ->
van gedrag, belangstelling en anderen medicatie, informatieve gesprekken en
activiteiten. oefeningen (CGT, psychotherapie en
- Informatieverwerkings- en - Centrale coherentie. vaktherapie).
integratieproblemen. Informatie wordt niet automatisch - Training: aanleren van vaardigheden.
- Bijkomende problemen: onhandig, globaal en in context verwerkt om tot
houterig, onlogische angsten, een betekenisvolle, samenhangende
gedragsproblemen, driftbuien, agressie, interpretatie van de omgeving te komen.
automutilatie, angstig en faalangstig, Ze missen de automatische drive for
depressiviteit, meaning, zijn niet in staat de betekenis
persoonlijkheidsproblematiek. van the big picture te zien, maar
verwerken informatie fragmentarisch en
op lokaal niveau. Het gevolg is dat
mensen met ASS gericht zijn op details.
- Executieve functies.
De hogere controlefuncties van de
hersenen die nodig zijn om acties te
plannen en problemen doelgericht op te
lossen.