Week 1
Jurisprudentie
HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337, AA 2005, p. 1027-1034, m.nt. T. Hartlief (CBB/JPO)
Feiten: JPO was in onderhandeling met de gemeente Arnhem over de aankoop van een
perceel bouwgrond aan de Burgemeester Matsersingel, bestemd voor de bouw van twee
kantoorpanden. Een van de kantoorpanden zou dienen als nieuwe huisvesting van CBB.
Toen het te lang ging duren heeft CBB de onderhandelingen met JPO afgebroken en heeft
(een dochteronderneming van) CBB het gedeelte van het perceel dat voor haar nieuwbouw
bestemd was rechtstreeks van de gemeente gekocht.
Rechtsvraag: Kan JPO schadevergoeding vorderen van CBB wegens het afbreken van de
onderhandelingen?
Dit arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op de precontractuele aansprakelijkheid, dat
wil zeggen de schadevergoedingsplicht na het afbreken van de onderhandelingen, en in het
bijzonder de maatstaf voor de omvang van de schadevergoeding.
Rechtsregel: In dit arrest heeft de Hoge Raad een (gedeeltelijk) nieuwe richtlijn
geformuleerd voor de beoordeling van aansprakelijkheid bij afgebroken onderhandelingen.
Deze richtlijn stelt dat elke partij de vrijheid heeft om de onderhandelingen te beëindigen,
tenzij dit onaanvaardbaar is vanwege het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij dat
er een overeenkomst zou worden bereikt, of door andere relevante omstandigheden in de
specifieke situatie.
Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken
onderhandelingen geldt dat ieder van de onderhandelende partijen (die verplicht zijn hun
gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen) vrij is de
onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van
de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst, of in verband met de andere
omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn.
HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, AA 2010, p. 188-196, m.nt. W.H. van Boom & S.D. Lindenbergh
(Effectenlease)
Feiten: Dexia bood in de jaren 90 een gecombineerd product bestaande uit een geldlening
en een belegging in aandelen of certificaten aan. Gedurende de looptijd van de
overeenkomst betaalde de consument rente over de lening aan Dexia. Consumenten
betaalden tijdens de looptijd rente over de lening aan Dexia en hadden aan het einde van de
overeenkomst óf een opbrengst óf een restschuld, afhankelijk van de aandelenkoers. Als
consumenten hun betalingsverplichtingen niet nakwamen, ontbond Dexia de overeenkomst.
Een deel van de consumenten heeft ervoor gekozen om door te procederen tegen de
banken, omdat zij al hun ingelegde verloren geld terug wilden. Zij vonden namelijk dat ze te
weinig informatie hadden gekregen over de gevolgen van een dalende aandelenkoers en ze
verweten de banken dat zij hen niet hadden gewaarschuwd voor de risico’s van beleggen.
Rechtsvraag: Een vraag die in die procedures voorlag was of dat in de overeenkomst een
“oneerlijk beding” is opgenomen.
Rechtsregel: Aanbieders van effectenleaseproducten moeten voldoende informatie
verstrekken, zodat consumenten het product goed kunnen beoordelen. Bovendien hebben
,aanbieders een bijzondere zorgplicht om informatie in te winnen en consumenten te
waarschuwen voor risico’s die hun financiële draagkracht te boven gaan. De consument
heeft echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Bij schadevergoeding moet onderscheid
worden gemaakt tussen gevallen waarin de aanschaf de draagkracht van de afnemer te
boven ging en waarin dat niet het geval was.
HR 28 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2324, NJ 1997/454 (Wisman/Trijber)
Feiten: Trijber wilde aandelen kopen van Renger Beheer. Renger Beheer rekende hier één
gulden voor en het contract werd gesloten door tussenpersoon Wisman. Na het sluiten van
de overeenkomst blijkt echter dat Wisman alleen bevoegd was Renger Beheer BV te
vertegenwoordigen als hij samen handelde met de andere directeur (Beek). Wisman blijkt
dus niet vertegenwoordigingsbevoegd te zijn en Beek weigert de reeds gesloten
overeenkomst te bekrachtigen. Uiteindelijk mocht Trijber de aandelen wel kopen van Renger
Beheer, maar niet voor één gulden, maar voor 30.001 gulden. Trijber was het hiermee niet
eens en hij besluit Wisman te dagvaarden. Hij eist het positief contractsbelang, te weten
30.000 gulden, als schadevergoeding op grond van art. 3:70 BW
Rechtsvraag: Welke schade moet Wisman vergoeden aan Trijber? Alleen de kosten of ook
de gederfde winst?
De Hoge Raad oordeelde dat iemand die namens een ander een overeenkomst sluit,
verantwoordelijk is voor het hebben van de juiste bevoegdheid om te vertegenwoordigen.
Als deze bevoegdheid ontbreekt, moet hij de schade aan de derde vergoeden, wat betekent
dat de schadevergoeding het positieve contractsbelang dekt. Dit houdt in dat de wederpartij
(hier: Trijber) zoveel mogelijk financieel in de positie moet worden gebracht waarin hij zou
verkeren indien de onderhandelingen wel succesvol waren verlopen, de overeenkomst tot
stand was gekomen en deze deugdelijk zou zijn uitgevoerd. Dit omvat dus ook vergoeding
van de gederfde winst.
Rechtsregel: Indien bevoegdheid voor vertegenwoordiging ontbreekt, is de onbevoegde
vertegenwoordiger gehouden de schade die een derde daardoor lijdt, te vergoeden. Deze
schadevergoeding omvat mede het positieve contractsbelang. Dit arrest is dus van belang
voor de invulling van de hoogte van de schadevergoeding bij art. 3:70 BW.
HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera).
Feiten: Bera Holding is in 1998 opgericht door Berner en Ramkalup. Berner houdt sinds
1999 alle aandelen in Bera Holding en is als enige bevoegd Bera Holding te
vertegenwoordigen. In 2003 heeft Berner bij ING een bankrekening geopend met een
daaraan gekoppelde depositorekening. De bankafschriften van deze rekeningen zijn op
verzoek van Berner steeds verstuurd aan het adres van in Nederland gevestigde
vennootschappen waarin Ramkalup zeggenschap heeft. Later dat jaar schreef ING in
opdracht van Ramkalup €210.000 af van de rekening van Bera Holding. Uit onderzoek bleek
dat ING in de veronderstelling was dat Ramkalup bevoegd was om over de rekeningen van
Bera Holding te beschikken en dat ING later pas erachter kwam dat slechts Berner als enige
sinds de opening van de rekeningen in 2003 bevoegd is.
Rechtsvraag: Mocht ING vertrouwen op de volmachtverlening aan Ramkalup?
,ING voerde het verweer dat zij op grond van gedragingen van Bera Holding heeft
aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen,
dat Ramkalup bevoegd was om Bera Holding te vertegenwoordigen. Subsidiair heeft ING
aangevoerd dat Bera Holding niet terstond nadat zij de afschriften van de overboekingen
had ontvangen, tegen de overboekingen heeft geprotesteerd.
De rechtbank was van oordeel dat de door ING genoemde gedragingen van Bera Holding
niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat ING redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat
Ramkalup bevoegd was Bera Holding te vertegenwoordigen.
Rechtsregel: Bij de beoordeling van de door ING aangevoerde stellingen moet
uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de
vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op
volmachtverlening aan Ramkalup op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van
Bera Holding komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van
vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit is een versoepeling ten opzichte
van het toedoenbeginsel uit art. 3:61 lid 2 BW.
HR 31 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex).
Rechtsregel: Bij de uitleg van een overeenkomst is het niet genoeg om enkel naar de
taalkundige betekenis van de tekst te kijken. Er dient ook gekeken te worden naar de
bedoeling van partijen → de zin die de partijen redelijkerwijs aan de bepaling mochten
toekennen en die zij van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot
welke (i) maatschappelijke kringen partijen behoren en (ii) welke rechtskennis van partijen
kan worden verwacht.
HR 31 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1210, NJ 1995/389, m.nt. C.J.H. Brunner (Matatag/De Schelde).
Feiten: In april 1988 is tussen Matatag en De Schelde een overeenkomst tot stand
gekomen, inhoudende dat De Schelde een aantal werkzaamheden aan het m.s. Serra zou
uitvoeren. Voor de uitvoering van deze werkzaamheden heeft De Schelde een
onderaannemer ingeschakeld, te weten SKS Piping. De onderaannemer had werk verricht
aan het schip, waarbij fouten waren gemaakt door hulppersonen van de onderaannemer. De
vraag was of de onderaannemer zich kon beroepen op een exoneratiebeding, waarin de
aansprakelijkheid voor fouten van hulppersonen was uitgesloten.
Rechtsvraag: Kan een exoneratiebeding (uitsluiting van aansprakelijkheid) in een
overeenkomst tussen professionele partijen worden ingeroepen bij grove fouten van
hulppersonen?
Rechtsregel: In geval van een overeenkomst tussen twee bedrijven (te weten een rederij en
een werf) die behoren tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar van doen hebben en
waarin standaardisering van overeenkomsten door algemene voorwaarden met exoneraties
een alledaags verschijnsel is, kan niet worden gezegd dat het naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om in de toepasselijke algemene voorwaarden
de aansprakelijkheid ook voor ernstige fouten van te werk gestelde personen die niet tot de
bedrijfsleiding behoren, geheel tot ten dele uit te sluiten en ingeval van schade op deze
uitsluiting dan ook een beroep te doen.
, HR 12 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2524, NJ 1998/208 (Stein/Driessen).
Feiten: De gemeente Stein beheert de in de gemeente gelegen haven en biedt aan derden
de mogelijkheid om gebruik te maken van een kraan in haar eigendom. Driessen maakt
gebruik van dit aanbod en mag gebruik maken van de kraan, die wordt bediend door
personeel in dienst van de gemeente. De kraan valt om en er ontstaat schade. Achteraf blijkt
dat de kraan kon kantelen omdat bepaalde veiligheidsvoorzieningen buiten werking waren
gesteld. De gemeente wordt aangesproken tot vergoeding van de schade, maar beroept
zich op de exoneratieclausule die partijen waren overeengekomen.
Rechtsvraag: Is het beroep op de exoneratieclausule naar redelijkheid en billijkheid
aanvaardbaar?
De gemeente heeft nagelaten de veiligheidsvoorzieningen in te schakelen en heeft dus
bewust en roekeloos het gevaar geschapen dat schade zou ontstaan.
Rechtsregel: Een exoneratieclausule als deze moet buiten toepassing worden gelaten als
toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn. Dit zal in het algemeen het geval zijn wanneer schade is te wijten
aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn
bedrijf belaste personen.
HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493, m.nt. C.E. du Perron (DSM/Fox).
Feiten: In deze zaak strijden partijen, een pensioenfonds en een werknemer die deelnemer
is in het pensioenfonds, over de uitleg van een anti-cumulatiebepaling in het
pensioenreglement. De kantonrechter heeft de bepaling uitgelegd overeenkomstig de
doelstelling daarvan, maar de rechtbank heeft voor een zuiver taalkundige uitleg gekozen.
Hiertegen richt zich het middel met een rechtsklacht.
Rechtsvraag: Hoe moet het pensioenreglement worden uitgelegd? Moet het contract
primair taalkundig worden uitgelegd op basis van de bewoordingen, of moeten ook de
bedoelingen van de partijen bij het sluiten van het contract worden meegewogen?
Rechtsregel: In dit arrest heeft de Hoge Raad verduidelijkt hoe de Haviltex-norm en de
cao-norm zich tot elkaar verhouden. Ze staan niet tegenover elkaar, maar lopen vloeiend in
elkaar over. Beide normen zijn gebaseerd op de algemene regel dat bij de uitleg van een
schriftelijke overeenkomst alle omstandigheden van het specifieke geval doorslaggevend
zijn, beoordeeld op basis van redelijkheid en billijkheid. Bij de cao-norm gaat het niet alleen
om een strikt taalkundige uitleg, terwijl er bij de Haviltex-norm ruimte is voor objectieve
interpretatie. Afhankelijk van de omstandigheden krijgt de subjectieve of objectieve uitleg
meer gewicht.
HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5609, AA 2012, p. 740-743, m.nt. S.D. Lindenbergh (Esmilo/Mediq).
Feiten: Mediq BV (een bedrijf dat apotheken exploiteert) en Esmilo BV hebben een
samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de export van medicijnen. Niet
lang nadat deze samenwerking tot stand is gekomen, heeft Mediq Esmilo bericht dat zij de
samenwerkingsovereenkomst geen gestand zal doen, waarop Esmilo Mediq
schadevergoeding eist wegens niet-nakoming van de tussen partijen gesloten