Samenvatting complexe kwetsbaarheid
Hs 1: het biospychosociale model
De psychiatrie werkt met het biospychosociale model door alle drie de invalshoeken te
combineren. Dit is het biologisch perspectief, psychologische perspectief en het sociale
perspectief. Alle drie de perspectieven kunnen invloed hebben op iemands ziekte of
aandoening.
Hs 2: autismespectrumstoornis (ASS)
ASS is een aangeboren stoornis die beperkingen kan opleveren in allerlei gradaties tijdens
alle levensfasen en op alle levensterreinen. ASS is een stoornis die zich niet gemakkelijk laat
omschrijven. Autisme kan zich namelijk op verschillende manieren en in verschillende
gradaties uiten. Om deze reden wordt vaak gesproken van een spectrum aan stoornissen: er
is een grote variatie in de manier waarop een stoornis tot uiting komt.
ASS heeft zowel invloed op het persoonlijk als op het maatschappelijk functioneren. Geen
twee personen met ASS zijn hetzelfde en het is van belang dat er bij ieder individu specifiek
wordt gekeken naar hoe de stoornis zich uit.
De classificatiecriteria van ASS zijn bovendien teruggebracht van gedragssymptomen in drie
verschillende domeinen (beperkingen in de sociale interactie, belangstelling en activiteiten,
en zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten) naar
twee domeinen: tekorten in de sociale communicatie en interactie enerzijds en beperkte,
repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten anderzijds. Bij dit laatste domein
is nu ook aandacht voor hypo- of hypergevoeligheid voor zintuigelijke prikkels. Sommige
mensen met autisme horen geluiden niet of bepaalde geluiden komen juist extreem hard
binnen.
Hoewel er dus nog maar één diagnose ASS is, geeft de DSM-5 wel de mogelijkheid om de
aanzienlijke individuele verschillen binnen het spectrum te beschrijven. Dit gebeurt door de
verschillen in ernst aan te geven op basis van de ondersteuning die iemand nodig heeft.
Ernstniveau 1 (ondersteuning vereist): geeft aan dat de symptomen merkbare beperkingen
met zich meebrengen die echter met goede ondersteuning grotendeels kunnen worden
ondervangen.
Bij ernstniveau 2 (substantiële ondersteuning vereist): blijven de beperkingen duidelijk
zichtbaar ook al is er sprake van ondersteuning.
Bij ernstniveau 3 ( zeer substantiële ondersteuning vereist): is zo ernstig dat het functioneren
op alle levensgebieden ernstig beperkt is en er langdurige en intensieve begeleiding en/of
behandeling nodig is.
-Beperkingen in de sociale communicatie en interactie
Mensen met ASS zoeken vaak alleen contact met anderen om eigen behoeften kenbaar te
maken. Ook is het voor mensen met ASS vaak ingewikkeld om het gedrag van de ander te
interpreteren. Hoe je het gedrag van iemand moet begrijpen, is afhankelijk van de context
en is daarom in elke situatie anders.
Praten gaat sommigen heel goed af, maar vaak vallen al snel bijzonderheden op in het
gebruik of gebrek aan begrip van taal. De mogelijkheid om een gesprek te beginnen, te
onderhouden of te begrijpen, schiet wegens onvoldoende begrip van humor en abstract
taalgebruik tekort. Indirecte boodschappen wordt door mensen met ASS vaak niet
opgemerkt. Daardoor zijn er vaak veel problemen in het communiceren met anderen.
,-Patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Mensen met ASS klampen zich vaak vast aan bepaalde gewoonten, volgorde in handelingen,
vaste routines en starre patronen. Zij hebben een angstig en geobsedeerd verlangen naar
gelijkblijvendheid en kunnen in paniek raken als er een detail in de omgeving verandert.
Daarnaast is er dikwijls sprake van rigide denkpatronen die bescherming bieden tegen te
vele prikkels. Deze helpen om de verwarrende en beangstigde buitenwereld controleerbaar
te maken. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in geobsedeerd bezig zijn met bepaalde
voorwerpen of onderwerpen, vrijetijdsbesteding of hobby’s.
-Informatieverwerkings- en integratieproblemen
Bij veel mensen met ASS is er sprake van problemen met de verwerking van informatie.
Denk aan overgevoeligheid van bepaalde prikkels, trage informatieverwerking, moeite met
het verwerken van non-verbale informatie, moeite met schakelen van de ene situatie naar
de andere.
Tenslotte worden ook vaak de volgende bijkomende problemen opgemerkt bij mensen met
ASS:
- een afwijkende, onhandige en houterige motoriek
- extreme en schijnbaar onlogische angsten
- gedragsproblemen, zoals eet- en slaapproblemen en driftbuien
- automutilatie en agressie, vaak voortkomend uit het onvermogen zich verbaal uit te
drukken bij stress, frustratie en onbegrip.
- depressiviteit, door het besef van de diagnose en de problemen die deze met zich
meebrengt.
Klassiek autisme
Er is sprake van klassieke autisme als uit drie domeinen kenmerken aanwezig zijn. De drie
domeinen zijn: beperking in de sociale interactie, gestoorde communicatie en stereotiepe
patronen van gedrag en interesse. Hiernaast moet er sprake zijn van ten minste abnormaal
functioneren binnen een domein voor het derde levensjaar. Ook herkenbaar bij deze groep
is het stereotiepe gedrag dat vooral op jonge leeftijd zeer duidelijk naar voren komt.
Kinderen die bijvoorbeeld overal aan willen ruiken, gefascineerd zijn door ronddraaiende
dingen en heftig kunnen reageren op de kleinste veranderingen in de omgeving.
Volwassenen met klassiek autisme komen op latere leeftijd vaak terecht in een
woonvoorziening waar zij intensieve begeleiding krijgen.
Syndroom van Asperger
Bij mensen met het syndroom van Asperger daarentegen mag er in de ontwikkeling geen
sprake zijn geweest van een algemene achterstand in taal. Hiermee onderscheidt Asperger
zich van klassiek autisme. Er dienen wel ten minste twee kenmerken binnen het domein
‘beperkingen in de sociale interactie’ te zijn en één kenmerk binnen het domein ‘stereotiepe
gedragingen en interesses’. Bovendien hebben ze een normale of hoognormale intelligentie.
Mensen met Asperger hebben moeite in de omgang met anderen. Ook hebben ze vaak veel
moeite met plannen en organiseren.
,PDD-NOS
Mensen met PDD-NOS hebben ernstige, ontwikkelingsproblemen in de sociale interactie. Er
zijn kenmerken van autisme aanwezig, maar onvoldoende om te kunnen spreken van een
autistische stoornis of het syndroom van Asperger. Er wordt vaak gemerkt dat er iets niet
klopt in het contact met anderen, maar men kan er niet de vinger opleggen wat er dan niet
klopt.
Het diagnostisch proces
De diagnostiek van ASS verloopt in verschillende stappen. De eerste stap is signalering. Er is
sprake van gedragskenmerken of problemen die mogelijk wijzen op ASS. De vermoedens
worden dan getoetst. Als de eerste stap de vermoedens bevestigt, wordt een
ontwikkelingsanamnese afgenomen. Hierbij wordt vooral gekeken naar gedragingen uit de
kinderjaren. Vervolgens wordt er een DSM-5-classificatie gemaakt, waarbij ook de ernst en
eventuele comorbiditeiten worden beschreven. Op dit moment wordt de diagnose officieel.
Hs 18: omgaan met cultuurverschillen
De gezondheidszorg krijgt in toenemende mate te maken met cliënten uit verschillende
culturen. De hulpverlening aan deze cliënten is soms weinig effectief doordat hun
behandeling voortijdig afgebroken wordt. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat er te
weinig rekening gehouden wordt met de cultuur van de cliënt.
Niet-westerse cliënten komen uit een cultuur waar vaak anders wordt aangekeken tegen
ziekten en ziektebeelden, zowel somatische als psychische, dan in de westerse cultuur. Deze
worden soms aan andere oorzaken toegeschreven. Men zoekt dat ook andere oplossingen
dan die in de westerse zorg en geneeskunde gangbaar zijn.
Er zijn drie fasen te onderscheiden in het hulpverleningscontact tussen de cliënt en
hulpverlener. De eerste fase is het leggen van contact en het opbouwen van een werkrelatie.
In deze fase probeert de hulpverlener een invoelende relatie aan te gaan met een cliënt.
De tweede fase is de diagnostische fase ofwel die van de professionele verkenning van de
problemen van de cliënt of van diens aandoening. Op basis van zo’n verkenning kunnen een
behandelplan en begeleidingsdoelen worden opgesteld.
De derde fase is die van de behandeling. De grondhouding van de hulpverlener is daarin een
combinatie van objectiverende afstandelijkheid en invoelende empathie.
Wanneer een cliënt bij de hulpverlener komt, heeft hij twee behoeften. Hij wil weten hoe de
hulpverlener tegen zijn problemen aankijkt en hoe deze problemen zijn op te lossen, maar
hij wil ook als persoon gekend en begrepen worden en zich bij de hulpverlener enigszins op
zijn gemak voelen. Voor dit laatste moet een hulpverlener kennis hebben van de cultuur van
de cliënt. Hij moet weten hoe de cliënt tegen de dingen in het leven aankijkt en welke
waarden voor hem belangrijk zijn.
Om problemen in het aangaan en onderhouden van een goede werkrelatie te vermijden of
op te lossen kan een hulpverlener de volgende stappen zetten:
- stel de cliënt op zijn gemak door wat algemene vragen te stellen. Pas daarna vraag je naar
de problemen waardoor de cliënt om hulp vraagt.
- zorg dat je enige kennis over de cultuur van zijn cliënt, via boeken of internet.
, - ga met de cliënt het gesprek aan over diens opvattingen en denkbeelden over zijn klachten
en problemen en over mogelijke oplossingen, zoals die in de cultuur van de cliënt
gebruikelijk zijn.
- wanneer je als hulpverlener merkt dat er tussen jou en de cliënt cultuurverschillen in de
omgang bestaan die spanningen of conflicten in de werkrelatie zouden kunnen opleveren,
dan maakt de hulpverlener deze verschillen bespreekbaar.
Om problemen in de diagnostische fase het hoofd te bieden, kan een hulpverlener de
volgende stappen zetten:
- hij observeert het gedrag van de cliënt en luistert naar zijn verhaal
-hij gaat in gesprek met de cliënt om te achterhalen welke betekenissen de cliënt en zijn
omgeving geven aan het verhaal en het gedrag van de cliënt.
- hij onderzoekt of er voldoende overeenkomsten bestaat tussen de betekenis van het
gepresenteerde verhaal en gedrag en de diagnostische omschrijvingen overeenkomen.
Om problemen in de behandelfase het hoofd te bieden, kan een hulpverlener de volgende
stappen zetten:
- op grond van de gestelde diagnose komt de hulpverlener tot een professioneel
behandelplan. De behandeling heeft alleen een kans van slagen als het in de ogen van de
cliënt zinvol en acceptabel is.
- hij verpakt zijn behandelvoorstel zo veel mogelijk in termen die de cliënt verstaat, begrijpt
en aanspreekt.
Hs 6: stemmingsstoornissen
Stemmingsstoornissen zijn langer durende ontregelingen van de gemoedstoestand. Het gaat
hierbij om toestanden van neerslachtigheid of juist overmatige opgewektheid die veel
intenser zijn en langer duren dan de gemiddelde schommelingen in het humeur die ieder
mens van dag tot dag heeft. Stemmingsstoornissen uiten zich doorgaans in gevoelsmatige,
lichamelijke en gedragsmatige kenmerken en houden verband met de wijze en de inhoud
van het denken. Bovendien spelen bij het ontstaan en de instandhouding van
stemmingsstoornissen sociale mee en kunnen stemmingsstoornissen op hun beurt allerlei
sociale consequenties hebben.
Depressieve stoornis
Mensen die depressief zijn, zijn meestal erg somber, ze kunnen niet of minder genieten en
voelen zich lusteloos en futloos. Ze kunnen zich ook slechter concentreren. Hierbij is er soms
sprake van geheugenstoornissen. In ernstige gevallen kan de toestand zelfs lijken op
dementie. Men noemt dit ook wel pseudodementie.
Mensen met een depressie slapen vaak slecht, piekeren veel en hebben negatieve
gedachten. Hierbij kunnen ook suïcidegedachten ontstaan.
Behandeling
Er zijn zowel biologische, psychologische en sociale of gedragsmatige interventies in te
zetten. Het ligt aan de betrokken cliënt en de aard van zijn problematiek waar het accent van
de behandeling moet liggen. Het is overigens altijd wenselijk om de lichamelijke conditie te
optimaliseren. Hieronder worden de meeste gebruikte behandelmethoden voor
depressieve-stemmingsklachten benoemd en het doel van de behandeling: