Portaal H1
Nut en kernfucties
Taal helpt met het uiten van twee primaire menselijke behoeften: expressie en contact, ook verzorgt
het de kernfucties en als laatste is het een belangrijk element van onze cultuur.
3 kernfucties van onderwijs:
- Kwalificatie: het eigen maken van kennis vaardigheden en houdingen. Taal zorgt voor
taalkennis, spreken, schrijven en luisteren.
- Socialisatie: voorbereid worden op het leven als lid van een gemeenschap met eigen
tradities, gewoonten, regels en praktijken. Het overnemen van cultuurkenmerken.
- Subjectivering: persoonsvorming en bewustwording van verantwoordelijkheid.
Expliciete opvattingen = er is over nagedacht, geformuleerd waarom een methode gebruikt wordt.
Visies op leren
Bekende leertheorieën behavioristische, cognitieve en constructivistische.
- Constructivistisch: leren is een actief proces en kennis komt voort uit interactie met anderen.
’60 expressie en communicatie werd belangrijker in het onderwijs. Meer aandacht milieu.
Tegenwoordig aandacht technologische ontwikkelingen. Creativiteit, kritisch denken,
probleemoplossingsvaardigheden, communiceren, samenwerken en zelfregulering.
Verschillende visies op taalonderwijs (V= Voordeel, N= Nadeel)
- Traditioneel taalonderwijs, nadruk op schriftelijke vaardigheden en grammatica. Minder
aandacht voor spreken en luisteren. Leerkracht staat centraal.
V: overzichtelijk. N: Onevenwichtige aandacht verschillende domeinen.
- Thematisch-cursorisch taalonderwijs (Vanaf ‘70), taal gebruiken in zinvolle gebruikssituaties.
Met thema’s of cursorische activiteiten (wel belangrijk maar niet in kader van thema, bv.
thematisch lezen, spelling en grammatica).
V: door thema’s wordt het als zinvol ervaren. N: +tijd, het geleerde is moeilijk te meten.
- Taal bij alle vakken (Vanaf ’80), taal is meer dan materie. Gericht op interactie in een groep.
V: taal wordt gebruikt in een betekenisvolle situatie. Strategieën die zijn aangeleerd worden
bij andere vakken ingezet. N: sommige onderdelen zijn beter systematisch aan te leren.
- Communicatief taalonderwijs (Vanaf ’80), leren om mondeling en schriftelijk te
communiceren. Bedoeling > correctheid.
V: leerlingen worden gemotiveerd. N: geen spelling, niet altijd reële situaties.
- Whole-languagebenadering, taal wordt aangeboden als geheel (geen domeinen).
Mondelinge aandacht. Taalgebruiker staat meer centraal dan taalstof.
- Strategisch taalonderwijs (Vanaf ‘80), strategieën moeten worden beheerst voor het
uitvoeren van taken. Bijvoorbeeld stappenplannen.
V: er is een middel om greep op de taal te krijgen. N: het gaat vervelen.
- Taakgericht taalonderwijs (Vanaf ‘90), taal leren dóór taken uit te voeren. Kloof tussen
kennis dat we bezitten en wat ze nodig hebben, dit zorgt voor motivatie. Zelf dingen doen,
bv. folders maken/ tentoonstelling maken.
V: leerlingen worden gemotiveerd. N: sommige onderdelen zijn beter systematisch te leren.
- Interactief taalonderwijs (Eind ‘90), betrokkenheid en activiteit centraal.
Betekenisvol leren: in contexten. Sociaal leren: in samenwerking. Strategisch leren.
, Evenwicht tussen gerichte instructie en toepassing. Samenvoeging van alles behalve
traditioneel onderwijs.
In de praktijk is er een combinatie van elementen uit
verschillende visies.
Inhouden
De 4 soorten inhouden van taalonderwijs
= denken over taal zelf
Zonder systematische instructie kan je niet lezen,
schrijven en spellen.
Doelen
- Kerndoelen: (aanbod)eisen aan leerkrachten (zie blz. 37)
- Tussendoelen: hulpmiddel bij de keuze van inhouden van taalonderwijs. Een concretisering
van de kerndoelen.
- Referentiekader taal en rekenen: Niveau eisen. 75% moet dit bereiken. Haalt een leerling dit
niet dan wordt er adequate leerstof aangeboden.
- Leerstoflijnen bij het Referentiekader taal: staat langs welke weg de eindniveaus kunnen
worden bereikt, hoe wordt de leerstof over de groepen opgebouwd?
- Doelen uit de methode of zelfgekozen doelen
- Groeps- en individuele doelen: leerlijnen zijn een bundeling van concrete lesdoelen, doelen
worden hierin vertaald. Er kunnen aparte taaldoelen worden geformuleerd voor leerlingen.
Didactiek van taalonderwijs
Over didactiek heeft de overheid niets vastgelegd. Visie van taal bepaalt de didactiek.
Incidenteel leren: spontaan en onbedoeld leren door het ‘regelgenererend vermogen’.
Intentioneel leren: bewust voor kiezen om te leren, bv. kennis opzoeken, uitleg.
Instructieve leersituatie: er wordt iets geleerd via DI waarna oefeningen volgen.
Constructieve leersituatie: er wordt ingegaan op leervragen van leerlingen. Dit kan via ankers (=
contexten als kennisbronnen) worden taalactiviteiten uitgevoerd of via routines (terugkerende
leersituaties) die aanzetten tot communicatie betekenisvolle taalactiviteit. Er wordt goed opgelet.
Uitgangspunt is een balans tussen instructief en constructief. De keuze tussen deze twee van een
leerkracht is afhankelijk van zijn visie op taalonderwijs en de inhoud van leerstof.
Evalueren
Evalueren kan door te observeren, praten en toetsen.
Summatief toetsen: geeft aan of er een kennisdomein wordt beheerst. Je kan zakken of slagen.
Formatief toetsen: geeft aan of een bepaald onderdeel wordt beheerst.
Je bent een cultuuroverdrager of iemand die waarde hecht aan vaardigheden leren. Zie blz. 43.
Uitgangspunten portaal
Begeleiden BALANS Sturen.
Goed taalonderwijs….
, 1. Is bedoeld voor iedereen en kindgericht.
2. Sprankelt, het is interessant, enthousiasmeert en is afwisselend.
3. Is doel én middel. Een middel om andere belangrijke doelen te bereiken.
4. Heeft een balans van aandacht voor deelvaardigheden en voor het geheel.
5. Is doelgericht.
6. Is betekenisvol en functioneel. Het sluit aan bij de belevingswereld en bereidt hen goed voor.
7. Is taal ontwikkelend. Door deze stimulatie gaan leerlingen zelf nieuwe verbindingen maken.
8. Is gericht op bedoeling, proces en effect. Niet alleen op product!!! Kijken naar het proces.
9. Is interactief. Taal leren door taal te gebruiken.
Portaal H2
4 domeinen van taal (receptief=ontvangen)
Geletterdheid
- Ontluikende geletterdheid 0-4 jaar. Ontdekken dat geletterdheid bestaat.
- Beginnende geletterdheid groep 1,2,3. Alfabet ontdekken, schrijven eerste woorden.
- Gevorderde geletterdheid groep 4 t/m 8. Makkelijker lezen, gevoelens inzetten.
Taal… Heeft verschillende functies: communicatief, conceptualiserend, expressief.
Communicatief: er is een zender, boodschap en ontvanger. Het vindt plaats in een context. Vaak
krijg je als reactie feedback (actie). Mondelinge en schriftelijke communicatie verschilt.
Regels schriftelijk taalgebruik:
- Duidelijk, efficiënt, gepast (doelgroep), aantrekkelijk, correct.
Regels mondeling taalgebruik:
- Je communiceert altijd als je in elkaars gezichtsveld staat
- Er is een inhoudsaspect (woorden) en een betrekkingsaspect (uitspraak + lichaamstaal)
- Non-verbaal > verbaal. Intonatie, lichaamstaal, gebaren en mimiek zijn belangrijker
- Macht is niet gelijkwaardig verdeeld, ‘machtsverdeling’ kleurt de communicatie.
Communicatiemodel volgens Schuld Von Thun
> Zakelijke aspect: de inhoud van de boodschap
> Expressieve effect: boodschap vertelt iets voer de persoonlijkheid van de zender
> Relationele aspect: boodschap geeft aan hoe de zender de ontvanger ziet
> Appellerende aspect: via boodschap doet de zender een appel op de ontvanger om zo
invloed uit te oefenen
Pragmatiek: studie naar gebruik van taal in communicatieve situaties.