Samenvatting
orientatie op de geschiedenis
Hoofdstuk: Blz.
4: De tijd van Steden en Staten 2 - 16
Inleiding 2
4.1: Opkomst van handel & ambacht 3-5
4.2: Steden met stadsrecht 6-8
4.3: Het begin van staten 9 - 11
4.4: Strijd tussen kerk en staat 12 – 13
4.5: De kruistochten 14 – 16
5: De tijd van ontdekkers en hervormers 17 - 31
Inleiding 17
5.1: De Renaissance 18 - 19
5.2: Ontdekkingsreizen 20 - 21
5.3: De Reformatie 22 - 25
5.4: Nieuwe wetenschappelijke belangstelling 26 - 28
5.5: De Nederlandse Opstand 29 - 31
6: De tijd van regenten en vorsten 32 - 42
6.1: Vorstelijk absolutisme 32 - 35
6.2: De Nederlandse Gouden Eeuw 36 - 37
6.3: Handelsimperium en wereldeconomie 38 - 40
6.4: De wetenschappelijke revolutie 41 - 42
7: De tijd van pruiken en revoluties 43 -
7.1: De Verlichting 43 - 44
7.2: Plantages, slavernij en abolitionisme 45 - 46
7.3: Verlicht absolutisme 47 - 48
7.4: Democratische revoluties 49 - 52
1
, Samenvatting Oriëntatie op de geschiedenis
--- H 4 De tijd van steden en staten ---
--- inleiding ---
Engelse koning Jan zonder land tekende in 1215 de Magna Carta. In dit document beloofde hij
dat hij de zelfstandigheid van de kerk en de traditionele rechten van de edelen zou
eerbiedigen, dat de rechtspraak eerlijk zou verlopen & dat een raad van 25 edelen toezicht
mocht houden op zijn bestuur.
Magna Carta vaak voorgesteld als het fundament van de Engelse democratie. Het is vooral een
terugkeer naar vroegere verhoudingen. Jan en zijn voorgangers hebben 10-tallen jaren de
koninklijke bevoegdheden uitgebreid ten koste van de traditionele rechten van de adel en
geestelijkheid, de Magna Carta moest deze terugdraaien. De raad van toezicht heeft in de
praktijk vrijwel niet gefunctioneerd.
Het was een kenmerkende ontwikkeling in de tijd van steden en staten, dit streven naar een
centraal gezag door koningen. D e Pausen trokken op soortgelijke wijze het absolute
leiderschap over de kerk naar zich toe.
Centralisatie van macht was onmogelijk geweest als:
- de geldeconomie niet was wedergeboren;
- de steden niet waren opgekomen;
- De steden de vorst niet van kapitaal voorzaken;
- Het botsen van het vorstelijke en pauselijke gezag niet was geweest;
- de kuistochten en haar gevolgen hierdoor niet waren geweest.
2
, Samenvatting Oriëntatie op de geschiedenis
--- H 4.1 Opkomst van handel en ambacht ---
In de loop van de 15e eeuw was Antwerpen een belangrijke havenplaats en lag na Brugge
centraal in een noordelijk handelsnetwerk door heel Europa. Handelaren plukten de
vruchten van het stapelrecht (bij iedere transactie van buitenlandse handelaren moest een
lokale handelaar als tussenpersoon betrokken zijn.
Vanaf de 11e eeuw was het weer gunstig om handel te drijven: marktplaatsen bloeiden en
families die het handig aanlegden, konden in relatief korte tijd succesvolle
handelsondernemingen opzetten met vestigingen in meerdere landen.
De twee belangrijkste factoren voor de opleving van de handel waren:
- Bevolkingsgroei (lokaal & regionaal)
- Toename van veiligheid (langeafstandshandel)
Bevolkingsgroei en hogere landbouwopbrengsten
Totale bevolking van Europa groeide vanaf de 8e eeuw. Totdat de grote pestepidemieën in de
14e eeuw uitbraken.
Er waren meer monden te voeden, hierdoor was opvoering van de landbouwproductie
noodzakelijk. De voornaamste bijdrage hieraan was het ontginnen van landbouwgrond,
vooral ontbossing. Dit was een zeer arbeidsintensieve onderneming. In de Lage Landen:
drooglegging moerassen en veengronden, in de Duitse Landen: Dankzij opwarmend
klimaat ook hogere bergweiden.
Ontginning kon plaats vinden aan de rand van bestaande domeinen, maar er werden vaak ook
nieuwe nederzettingen gesticht. Heel veel in noordoost Duitsland, het initiatief ging vaak
uit van adellijke heren. Nieuwe nederzettingen lokten nieuwe boeren door bijv.
herendiensten te verminderen. Oude leenheren waren zo verplicht dit ook te versoepelen.
Groei van lokale en regionale handel steeg door de bevolkingsgroei. Niet iedereen werkte
meer op het land: Er was te weinig landbouw grond voor iedereen om op te werken, door
de grotere bevolkingsconcentratie kwam de specialisatie weer op. In de domeinen kon dit
nog een bijverdienste zijn. De bevolkingsgroei en verhoogde landbouwproductie hebben
ook de nijverheid gestimuleerd.
Hoe wisten de boeren grotere overschotten te maken?
- klimaat: het was in die periode warmer en minder vochtig = goed voor landbouw;
- Goede uitvindingen & technische ontwikkelingen als: drieslagstelsel; keerploeg; efficiënt
gebruik van trekdieren; Juk.
Hoewel de overschotten toenamen, bleef de verhouding tussen oogst en zaaigoed
bescheiden.
Opleving van de handel over lange afstand.
Vanaf de Romeinse Tijd was het verval van de handel. Economische leven gericht op de
domeinen. Geld niet echt meer als betaalmiddel gebruikt (geschenk of symbool van
welvaart), geen centrale overheid die zorgde voor orde en veiligheid lokale
machthebbers waren hiervoor verantwoordelijk (niet altijd goed). Enkel de Friezen,
Vikingen en Italie hadden nog handelsnetwerken (vooral met Arabieren en Aziaten.
3
, Omstandigheden voor handel werden vanaf 11e eeuw gunstiger. Er waren geen invallen meer
van Vikingen, Moren en Aziatische steppevolken. Hoge edelen dwongen lagere edelen
weer in het gareel omdat zij een aantasting aan hun gezag vormde.
Ook de Kerk voerde campagne tegen het geweld in de samenleving, het is een zonde. Dit leidt
tot de godsvrede: priesters drongen edelen er op aan een eed af te leggen waarmee ze het
geweld tegen weerlozen, zoals pelgrims en andere reizigers af te zweren.
Grotere rol Italiaanse steden: Genua en Pisa veroverden Sardinië en Corsica handel met
zuid-Frankrijk en Iberisch schiereiland is mogelijk. Ook veel belang bij kruistochten:
Italiaanse handelaren verdienden veel geld aan het vervoeren van troepen & voorraden en
wisten goede handelsovereenkomsten te maken met Byzantijnse en Islamitische steden.
Arabische producten werden ingekocht en werden duur verkocht in Europa.
De Vlaamse lakennijverheid was ook een levendige regionale handel. Brugge, Gent en Ieper
waren belangrijke productiecentra hiervan. Het werd via de rivieren vervoerd naar Noord-
Frankrijk, Duitse Rijk, via Noordzee naar Baltische gebied.
Frankrijk exporteerde wijn, Scandinavische landen bont. Ook veel graan, niet voor de meel,
maar voor de productie van bier.
In de 12e eeuw in Frankrijk: de jaarmarkten van Champagne, werd nieuwe handelsplek voor
Italiaanse en Vlaamse handelaren om spullen uit te wisselen. Zachtere klimaat speelde ook
een rol: de passen door de Alpen waren beter begaanbaar. De handel in het Baltische en
Zwarte Zee gebied lag stil door de invallen van de Mongolen.
De graven van Champagne deden er alles aan om dit te houden: extra veiligheid, extra snelle
rechtspraak, meerdere markten e.d.. Rond de 14e eeuw zou Champagne haar
schakelfunctie verliezen doordat de Italianen rechtstreeks met Vlaanderen gingen
handelen. De functie van stapelmarkt ging eerst naar Brugge, later naar Antwerpen en nóg
later naar Amsterdam.
De organisatie van de handel
Tot de 11e eeuw trokken handelaren persoonlijk met hun handelswaar van plaats naar plaats.
Bij een overval was je je investering én vaak ook je leven kwijt. Hoe omvangrijker de
handel en hoe hoger de winsten werden des te meer handelaren konden mensen in dienst
nemen om hun handel te verkopen en vertegenwoordigers naar plaatsen sturen
(familieleden). Hetzelfde gebeurde in de nijverheid (ambachtslieden).
Vanaf 12e eeuw werd het verkeer van geld en goederen steeds efficiënter georganiseerd.
Jaarmarkten kregen een beursfunctie: handelaren sloten er contracten over de levering
van goederen op een ander tijdstip en andere plek (transportkosten besparing).
Voordelen van wisselbrieven:
- Vaste handelspartners;
- Ruilhandel = uitzoeken van goederen op basis van het uitgeschreven (beschuldigde)
bedrag;
- Veilig handelen Alleen bruikbaar door degene aan wie het is uitgeschreven of diens
vertegenwoordigers & handelspartners;
- Niet nodig om valuta te wisselen, gezien de grote verscheidenheid aan munten.
Kredietverlening. Eerst een morele drempel overwinnen gezien dit werd gezien als doodzonde
door de geestelijken. Later, toen het belang van de handel toenam en werd het nastreven
4
, van maximale winst en benutting van kapiteel steeds minder omstreden werd, vond de
kerk het niet zo erg meer.
Sommige welvarende handelaren hadden zich gespecialiseerd in het verstrekken van krediet,
zo ontstond het bankwezen in Italië. Zo begon ook het verzekeringssysteem voor
scheepsvracht en het boekhouden met debet- en creditkolommen.
Sinds beginfase van de herleving sloten kooplieden zich aaneen in
handelsgilden/compagnieën. In eerste instantie voor wederzijdse bescherming: samen
reizen was veiliger. Later zetten zij zich in voor gunstige handelsvoorwaarden voor leden:
monopolierecht eigen nederzetting, vrijstelling van tollen in handelssteden.
Als handelaren uit veschillende steden zich verenigen in één organisatie om de handel met
een bepaald gebied te reguleren werd dit een Hanze genoemd.
De meest bekende is de Duitse Handel, samengaan van meerdere kleinere hanzes met de de
stad Lübeck als centrum. Strekte zich uit van Oost-zeegebied, Lage landen & Engeland. Had
de hegemonie op de Noordzee en Oostzee. Ca. 15e eeuw raakten zij de monopolierechten
kwijt aan Engelse, Hollandse & Baltische handelaren.
5