Samenvatting Basisboek sociaal werk
Hoofdstuk 1: kennismaking met sociaal werk
1.1 Wat is sociaal werk?
Sociaal werk (social work) duidt op de internationale beroepstak die zich verenigt in de
BPSW en branchevereniging ‘sociaal werk Nederland’.
Er zijn 2 oriëntaties voor de sociaal werker:
● Het bevorderen van de maatschappelijke ontwikkeling, sociale cohesie en bevrijden
van mensen uit onderdrukking: met als principes: sociale rechtvaardigheid,
mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit; kennis:
theorieën sociaal werk, sociale en geesteswetenschappen, lokale kennis uit de
gemeenschappen.
● Bevorderen burgerschap en participatie met inachtneming van de burgerlijke plichten
en het politieke beleid.
Deze 2 worden verbonden met het in acht nemen van kwetsbare personen.
Er zijn 4 verschillende definities van sociaal werk:
1. Cluster beroepen zoals maatschappelijk werker, jeugdwerkers, etc.
2. Sector of domein (zorg en welzijn)
3. Specifieke opleiding
4. Kennisdomein: alle theorieën, methodieken en praktijken, maar ook specifieke combi
van theoretische disciplines of universitaire vakgebieden (social theory)
Er zijn 7 kerntaken die beroepsoverstijgend zijn:
1. Ondersteunen en wegwijs maken.
2. Voor iemand zorgen: zelf of managing.
3. Ontwikkelen en opvoeden: in elke levensfase;
4. Ingrijpen en optreden: interveniëren/interventie plegen;
5. Gedrag beïnvloeden: vaak via preventie: versterken van competenties;
6. Verhoudingen beïnvloeden: cultureel, m/v, leeftijd;
7. Signaleren, agenderen, politiseren, maatschappelijke kwesties.
De 3 hoofdterreinen van sociaal werk (sector zorg en welzijn) zijn:
1. Welzijn en samenleving: individueel en collectief, maatschappelijk werkers, sociaal
cultureel werkers, opbouwerkers,
2. Jeugd: opvoedmilieus (gezin, school en vrije tijd) ontwikkeling;
3. Zorg: ernstige beperkingen (gaat om langdurige zorg) zorg, welzijn en wonen worden
samen gepakt. Vaak multidisciplinair
1.2 De transformatie van de verzorgingsstaat
Het sociaal werk behoort tot de verzorgingsstaat die door de politiek onder vuur ligt. Het is te
duur en maakt mensen te afhankelijk.
,Er wordt van mensen verwacht dat ze steeds individualistischer en sociaal competenter
worden in een wereld die steeds complexer wordt. Dat wil ook zeggen dat er minder
vastigheden zijn en steeds meer wordt verwacht. 1 op de 7 mensen heeft erge problemen
en er wordt steeds meer verwacht van de GGZ. Er zijn veel mensen die zich prima redden,
maar een hoop die zich hier geen weg door weten te vinden. Daarvoor zijn er de sociale
professionals die mensen helpen patronen te doorbreken en hun competenties te leren
benutten.
De verzorgingsstaat is door de individualisering overgegaan van klassiek naar de nieuwe
beleidsplannen. Dit komt door onder andere de overgang van directe solidariteit onder
burgers naar indirecte solidariteit naar de belastingbetalers. Dit loopt over in de activerende
verzorgingsstaat en heeft de volgende beleidstrends:
● Lokalisering; de verantwoordelijkheid bij de gemeente die noodzakelijke
voorzieningen territorialiseert en daarmee elkaar wilt versterken.
● De opkomst van preventie; Peeters onderscheid negatief (preventie ongewenst
gedrag) en positief (integratie naar normaal, zelfredzaam en verantwoordelijk)
Volgens de principes: nabijheid, integraliteit en tijdigheid.
● Versterking burgerschap en civil society: Er wordt ingespeeld op de eigen
verantwoordelijkheid en het inzetten voor elkaar -> minder beroep op staat.
● Vermaatschappelijking van de zorg; de samenleving daar wordt de zorg in en door
ingezet.
● Privatisering; regio’s kopen eigen zorg en er wordt meer afgestoten naar de markt.
De originele verzorgingsstaat heeft ervoor gezorgd dat mensen niet meer hoefden te
bedelen en op zichzelf aangewezen waren. Tegenwoordig willen we deze
verantwoordelijkheid terugleggen, zodat mensen niet te afhankelijk worden. De sociaal
werkers dragen hieraan bij door mensen te activeren, te laten participeren en daarmee de
wederkerigheid tussen burgers en staat in beweging te houden.
1.3 Een eigen stem van professionals
Om de eigen stem te behouden in een tijd dat zelfredzaamheid, eigen kracht en
burgerkracht de hoofdnoot is, moeten ze pragmatisch, onderzoekend en reflectief zijn
Sociale professionals zitten in een dilemma tussen niet te veel doen en activerend te werk
gaan. Alle handelingen hebben een effect. Daarom is het van belang een ethiek te hanteren
-> normatief beroep. Ethiek en werken vanuit recht is meer dan alleen wetten respecteren
en de cliënt respecteren. Het is de kunst om in de volgende dilemma’s een weg te vinden:
● Tussen verschillende personen of partijen, vaak een beschermende rol;
● Een oplossing voor beiden, soms partijdig;
● Tussen mens en systeem of samenleving (intermediaire rol);
● Ingrijpen of niet, soms zonder de wensen van de cliënt in acht te nemen;
● Eigen opvattingen en die van de ander;
● Betrokkenheid en afstand;
● Privacy, vertrouwelijkheid en openbaar belang;
Bij dit soort ethische dilemma’s zijn rechten en plichten van belang, maar ook je werkgever
inlichten en reflecteren
Er zijn 3 rollen die te maken hebben met de kerntaken van een sociaal werker:
● Veranderaar; verbeteringen aanbrengen in alle leefgebieden. Netwerk betrekken;
● Verbinder; het informele netwerk en de omgeving betrekken;
, ● Onderzoeker; analyseren en interpreteren.
Hoofdstuk 2: Van Caritas naar veelzijdig beroep
2.1 Caritas als voorloper van het sociaal werk
Het huidige sociaal werk kent veel voorlopers, beginnend in de middeleeuwen.
In de middeleeuwen (500-1500) waren er niet veel inwoners (begin 200.000 – eind
900.000). De bevolking woonde in veel kleine steden en was onderverdeeld in adel,
geestelijkheid en burgerij. In de laatste groep zaten ook de zieken en de allerarmsten. De
kerk (vooral zusters en broeders van het klooster) zorgden voor hen. Vanuit Caritas, de
dienende liefde. Naastenliefde was belangrijk om het zielenheil te bevorderen. Dit laatste
zorgde voor schenkingen wat de zorg (eten, drinken, maar ook woonomgeving) hielp.
Met de opkomst van de renaissance en tevens het handelskapitalisme werden armen
gevreesd en veracht. Op sommige plekken was de helft van de bevolking ‘arm’. De
liefdadigheids zorg hield op door te weinig voorzieningen en stads regenten voerden door
dat armenzorg in het teken van arbeidsdiscipline, opvoeding en ordehandhaving stond.
De gouden eeuw (17e – 18e eeuw) waren de armen er niet minder. Het aantal nam toe, wat
ervoor zorgde dat de kerkelijke zorg, maar ook particuliere zorg groeide vanwege Caritas.
Bijstand was er om slappe tijden te overleven en er werd moeite gestopt in het buiten de
deur houden van pest en cholera. Het verlichtingsdenken (1650 – 1800) zorgde voor afname
kerkelijke invloed. Dit was gematigd in NL. In 1784 heeft het ervoor gezorgd dat de
vereniging ‘maatschappij tot nut van ’t algemeen’ opgericht werd, dat zorgde voor scholen,
spaarbanken en bibliotheken. Zodat er een ontwikkeld volk, beschaafde samenleving zou
zijn. Ook vernieuwingen binnen protestantse en katholieke kerk zorgden voor instituten,
bijvoorbeeld voor doven, waar ook kids met een verstandelijke beperking werden
opgenomen.
2.2 De negentiende eeuw: eerste tekenen van een beroep.
In de eerste helft was er sprake van een economische crisis. Ruim 10% van de 2 miljoen
inwoners leefde permanent onder de armoedegrens.
Van den Bosch (generaal/vertrouweling Willem 1) had een radicale mening en wilde de
armen naar Drenthe sturen voor het ontginnen van het land. Hij richtte de maatschappij van
weldadigheid in 1818 op en kreeg veel schenkingen. Echter waren dit eerder strafkolonie en
mensen die het project verlieten werden beschuldigd van desertie. In 1822 moesten alle
vondelingen, wezen, etc. naar de 3 dorpen in Drenthe. In 1859 is het gestopt door financieel
wanbeheer. In 1820 kwam de armen patronaat op, welke vrijwilligers waren die bij mensen
langsgingen om te helpen. Kleinschaligheid, individualisering, vertrouwen, persoonlijk
toezicht, begeleiding en methodisch werken was key.
De tweede helft werd gekenmerkt door industrialisering. Aan het einde ging het niet meer
om paupers, maar de sociale quaestie. Door de erbarmelijke toestanden kwamen ze op voor
hun rechten en later zelfs de vrouwen met de feministische opkomst. Hierdoor waren
structurele hervormingen voor armoede en slechte woon- en werkomstandigheden te
realiseren. Socialisme en sociaal liberalisme kwamen op. In 1874 kwam de eerste sociale
wet. De kinderwet was het begin van de sociale wetten met de piek in 1965 met de
algemene bijstandswet.