Inleiding orthopedagogiek
Samenvatting geheel
Inleiding
Problematische opvoedingssituatie: een opvoedingssituatie waarbij opvoeders en/of
buitenstaanders menen dat de ontwikkeling van een kind of jongere als gevolg van de opvoeding
wordt geschaad en/of dat de opvoeding niet resulteert in het bereiken van gewenste
opvoedingsdoelen en dat wordt door de opvoeders en/of buitenstaanders als een probleem ervaren.
Intern gedefinieerde problematische opvoedingssituatie:
- Opvoeder X acht het wenselijk dat de ontwikkeling van opvoedeling Y in een bepaalde
richting verloopt. Opvoeder X heeft een aantal opvoedingsdoelen die hij nastreeft en wil dat
het kind kan/zich aan houdt
- Opvoeder X heeft het gevoel dat de ontwikkeling van opvoedeling Y niet gunst verloopt of zal
verlopen. Opvoeder X denkt dat er iets mis is of zal misgaan met de ontwikkeling van Y,
beoordeeld vanuit de opvoedingsdoelen die X zich stelt voor de opvoeding van Y
- Opvoeder X ziet geen bevredigende middelen meer om de ontwikkeling van Y gunstig te
beïnvloeden. X weet niet goed op welke wijze hij de stagnerende ontwikkeling van Y op een
adequate manier kan bijsturen of voorkomen
- Opvoeder X meent dat hij niet binnen een acceptabele termijn bevredigende middelen zal
vinden om de ontwikkeling van Y in de gunstige richting te bevorderen. X denkt dat hij zijn
handelingsverlegenheid niet kan oplossen.
Extern gedefinieerde problematische opvoedingssituatie;
- Er is een buitenstaander Z die het belangrijk vindt dat de ontwikkeling van Y gunstig verloopt.
Het betreft personen die door onze maatschappij de opdracht hebben gekregen de
ontwikkeling van kinderen en jongeren te bevorderen en/of erop toe te zien dat de
ontwikkeling van kinderen niet geschaad wordt (leerkracht, huisarts, politieman)
- Buitenstaander Z constateert of verwacht dat de ontwikkeling van Y niet gunstig verloopt of
zal verlopen. Deze afweging is gebaseerd op waarden en opvoedingsdoelen die voldoende
gedragen worden door de maatschappij waarin deze opvoedingssituatie zich afspeelt én dat
waarden en opvoedingsdoelen verrechtvaardigd kunnen worden.
- Buitenstaander Z is van mening dat de ongewenste ontwikkeling van Y verband houdt met
het opvoeden door X. Verwacht wordt dat opvoeder X geen goede opvoeding geeft.
- Buitenstaander Z verwacht niet dat het gedrag van opvoeder X, binnen een voor Z
acceptabele termijn, in positieve zin zal veranderen.
Nadelen van definitie orthopedagogiek als problematische opvoedingssituatie (POS)
- Subjectief
- Parent blaming → je geeft ouders de schuld, dit is niet positief
- Internationaal niet ingeburgerd → orthopedagogen heb je niet over de hele wereld → alleen
in Nederland en Vlaanderen!!
,Problematische opvoedingssituatie kan het gevolg zijn van:
- Hoe opvoeders opvoeden
- Kenmerken van het kind, de ouders of de bredere maatschappelijke context
- De interactie tussen ouders en kind
Primaire opvoedingsproblemen: een opvoeder slaagt er moeilijk in om de pedagogische vraag van
het kind goed in te schatten of de opvoeding die het kind nodig heeft te realiseren. Opvoeder ervaart
onzekerheid in de opvoeding. → opvoeder = probleem
Secundaire opvoedingsproblemen: de handelingsverlegenheid van de opvoeder is het gevolg van
kenmerken van het kind, de opvoeder of de context.
- Kenmerken kind: bijv. beperkingen, slechtziendheid, autisme etc.
- Kenmerken ouder: bijv. zetten hun eigen belangen boven die van hun kinderen
- Kenmerken bredere maatschappelijke context: in verschillende culturen verschillende
waarden en normen, mensen zien andere dingen als problematisch
Opvoeding en ontwikkeling is dynamisch en verbonden met de sociale context waarin ze zich
afspelen. Kinderen en jongeren moeten niet als individuele problematiek benaderd worden, maar
vanuit een pedagogische perspectief dat interactioneel en ecologisch van aard is.
Orthopedagogen streven naar een zo hoog mogelijke mate van participatie in de samenleving. Er
wordt gewerkt vanuit de eigen krachten en competenties van de direct betrokkenen.
Orthopedagogiek is een erg breed werkveld. Er zijn vele verschillende situaties/stoornissen.
Gemeenschappelijk is:
- Pedagogische relatie
- Opvoeding verloopt niet meer spontaan en vanzelfsprekend
- Opvoeders en/of omgeving maken zich zorgen over de verdere ontwikkeling
- Behoefte aan hulp van buitenaf
Orthopedagogiek = behandelingswetenschap
- de wetenschappelijke studie van het handelen is als problematisch omschreven
opvoedsituaties
- een handelingswetenschap waarbij op grond van grondige en systematische diagnostiek van
problemen en de context, op een planmatige wijze
interventies ingezet en geëvalueerd worden.
Context is de primaire focus
orthopedagogiek = een wetenschappelijke studie
- statistiek en kwalitatieve onderzoeksmethoden
- wetenschappelijke artikelen lezen en schrijven
- kritisch reflecteren
feiten: iets dat waar is en je kunt controleren
mening: iets wat iemand vindt over een onderwerp
argument: uitleggen waarom je iets vindt
, Hoofdstuk 1 (Laura Batstra)
Kinderen en jongeren met gedrags-en emotionele problemen
1.2 wat zijn gedrags- en emotionele problemen?
Kinderen met gedrags-en emotionele problemen: alle kinderen die zich zichtbaar ongewoon of
abnormaal gedragen of die zichtbaar ongewone of abnormale emoties vertonen, en dat afgezien van
de ernst, de oorzaak of de context van het gedrag of de emotie. Ook kinderen met (functionele)
lichamelijke klachten die onvoldoende verklaard kunnen worden door een lichamelijke ziekte hoort
hierbij. → lastig te definiëren, want iedereen heeft ander idee van wat abnormaal gedrag is.
- lichte tijdelijke reactieve problemen
• reactie op veranderingen (verhuizing)
• problemen in bepaalde settingen (op school problemen, thuis niet)
• faseproblematiek (pubers)
- ernstige problemen
• chronisch
• multiple (meervoudig)
• lijden / impairment
emotionele en gedragsproblemen
- geen objectieve entiteiten, maar sociale constructen: bepaalde tijd, bepaalde cultuur
(vroeger werden drukke jongens als positief gezien, nu als negatief). In bepaalde culturen is
bepaald gedrag geen probleem en in andere culturen is het abnormaal/problematisch.
Gedrags- en emotionele problemen zijn niet eenduidig, je moet rekening houden met:
- Het ontwikkelingsperspectief: een kind blijft in ontwikkeling en gedrag dat bijv. van een
jonger kind wel wordt geaccepteerd, wordt niet meer van een ouder kind geaccepteerd (bijv.
woede-uitbarstingen in supermarkt)
- De continuümgedachte: alle kinderen laten wel eens ongewenst gedrag zien, maar ze
hebben niet gelijk problemen. Wanneer we het op een continuüm plaatsen, zien we dat
kinderen met gedragsproblemen frequenter, intenser, langduriger en in verschillende
situaties dit ongewenste gedrag vertonen. De grens tussen normaal en problematisch gedrag
is lastig te trekken.
- De context: het kind kan in de ene setting gedragsproblemen laten zien en in de andere niet.
Het gedrag is afhankelijk van de context (in een rustig klaslokaal kunnen kinderen beter
opletten dan in een klaslokaal waar het chaotisch is)
- De informant: verschillende mensen ervaren en zien het gedrag van een kind op een
verschillende manier. Dit kan komen door onvoldoende kennis of problemen van de
informant zelf.
- “Hoe meer pittige kinderen een leerkracht in de klas heeft, hoe negatiever hij/zij het gedrag
van de andere kinderen in die klas beoordeelt.”
,1.3 classificatie van gedrags-en emotionele problemen
Classificatie: het systematisch ordenen en groeperen van gedragsproblemen op basis van gelijke
eigenschappen en onderlinge relaties (niet hetzelfde als diagnose)
2 soorten classificatiesystemen:
Klinisch-psychiatrische classificatiesystemen
Psychiatrische stoornissen worden als onafhankelijk en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten
beschouwd. Voor elke stoornis zijn criteria (kernsymptonen) vastgelegd. Bekende van deze systemen
zijn het DSM-systeem en het ICD-systeem.
DSM-systeem: een systeem om de problematieken van individuen te beschrijven en te classificeren
in stoorniscategorieën. Biedt een overzicht van alle tot dusver in de westerse wereld erkende
klinische geestelijke gezondheidsstoornissen en andere aandoeningen die een reden voor zorg
kunnen zijn.
In de criteria van de stoornissen staan kernsymptomen, duur, aanvang en mate waarin symptomen
normale functioneren verstoren
Het is nauw verbonden met het medische model. Elke stoornis heeft een aparte oorzaak.
Nadelen DSM-systeem:
- Het systeem is te gedecontextualiseerd
- Het systeem gaat teveel uit van een medisch model
- Het is niet duidelijk of de gehanteerde stoorniscategorieën valide zijn in andere culturen.
Empirisch-statistische classificatiesysteem:
Het uitgangspunt is de psychometrische invalshoek. Deze systemen steunen op de uitkomsten van
multivariate analyses op gegevens die werden verzameld in grote steekproeven van kinderen. Er
wordt gebruikt gemaakt van gedragsvragenlijsten: instrumenten die een inventaris van
probleemgedrag trachten te maken en specifieke probleemgedragingen laten beoordelen door
verschillende betrokkenen (leerkrachten, ouders, kind zelf etc.)
De lijsten correleren vaak minimaal, ze komen vaak niet overeen. Leerkrachten vullen het
heel anders in dan ouders, of het kind zelf. Iedereen heeft verschillende visie.
Grote kracht: directe afleiding uit de empirie en heldere structuur en vele toepassingsmogelijkheden.
Ook kan het gebruikt worden in andere landen.
Kritiek: door comorbiteit tussen verschillende syndroomschalen leidt dit tot een minder scherpe
diagnosestelling in de praktijk.
Syndroomschalen: de gevonden categorieën die het resultaat zijn van uitgebreid empirisch
onderzoek in grote klinische en bevolkingssteekproeven.
Achenbach system of empiricallt based assessment (ASEBA-systeem): berust op verschillende
gedragsvragenlijsten. De bedoeling is om over het gedrag van individuen zo veel mogelijk informatie
te vergaren uit verscheidene bronnen en deze dan te beoordelen op gelijkenissen en verschillen. Zo
wordt een globale indruk van de problematiek verkregen.
Het is een dimensioneel systeem, waarbij ieder syndroom wordt beschouwd als een continuüm,
waarop ieder individu een relatieve plaats inneemt ten opzichte van andere individuen.
,8 syndroomschalen:
- Teruggetrokken/depressief
- Lichamelijke klachten
- Angstig/depressief
- Sociale problemen
- Denkproblemen
- Aandachtsproblemen
- Normafwijkend gedrag
- Agressief gedrag
Externaliseren: probleemgedragingen die storend zijn voor de omgeving
Internaliseren: probleemgedragingen waar het kind zelf last van heeft
De scores van kinderen op de syndroomschalen worden uitgedrukt in een gedragsprofiel. Hiermee
kijk je hoever het kind van het ‘normale gemiddelde’ afligt.
1.4 epidemiologisch onderzoek naar gedrags-en emotionele problemen bij kinderen en
jongeren – prevalentie
Epidemiologie: systematische studie naar de prevalentie (hoe vaak het voorkomt) en verspreiden
van een ziekte of toestand in een bepaalde bevolkingsgroep, alsook naar de factoren die het
voorkomen en de verspreiding beïnvloeden.
In epidemiologisch onderzoek wordt prevalentie en verspreiding in kaart gebracht en gekeken welke
factoren met deze problemen kunnen samenhangen.
- Wereldwijd wordt aangenomen dat de prevalentie van gedrags-en emotionele problemen in
de populatie van 0-tot 18-jarigen rond de 10% ligt.
- Prevalentie van specifieke stoornissen ligt hoger dan de gemiddelde algemene prevalentie.
(angst: 10-20%)
- Gedrags-en emotionele problemen van kinderen hangen nauw samen met bepaalde
demografische variabelen (geslacht, leeftijd, SES)
• Jongens hebben vaker probleemgedrag dan meisjes → 2:1
• Jongens hebben meer externaliserende problemen en meisjes meer internaliserend
• Jongere kinderen laten ander probleemgedrag zien dan oudere kinderen
• Kinderen uit laag SES hebben vaker te kampen met probleemgedrag
- Gedragsproblemen van kinderen zijn vrij stabiel
• Ouders denken vaak: ‘het gaat vanzelf wel over’. Dit is niet zo, het blijft in verloop
van tijd stabiel of de problemen worden zelfs erger.
- Er wordt gedacht dat er in deze tijd veel meer gedrags-en emotionele problemen zijn, maar
dit is omdat we het eerder labelen als problematisch.
1.5 etiologie (oorzaak) van gedrags-en emotionele problemen
Ontwikkelingspsychopathologie: deze wetenschap gaat ervan uit dat de problemen waarvoor men
hulp komt zoeken het product zijn van een lange voorgeschiedenis, waar verschillende factoren
elkaar continu hebben beïnvloed.
, Uitgangspunten van modellen waarin factoren gesitueerd zijn:
- Multicausaliteit van gedragsproblemen (gevolg van meerdere factoren)
- Operationalisering in termen van risicofactoren (factoren die bijdragen tot het ontstaan of in
stand houden van gedragsproblemen) en protectieve factoren (factoren die het ontstaan of
het in stand houden van problemen verhinderen of beperken)
- Cumulatiehypothese (de kans op ontwikkeling of bestendiging van gedragsproblemen wordt
groter als er meer risico en minder protectieve factoren aanwezig zijn. Vaak zijn er ook vele
risicofactoren tegelijk aanwezig)
Risicofactoren en protectieve factoren staan op een soort evenwichtsbalk. Meer protectief → minder
problemen en andersom.
Biologische factoren en leerfactoren (nature-nurture) hebben beide invloed op het ontstaan van
gedrags-en emotionele problemen.
Conclusies over groepsniveaus hoeven niet perse te gelden voor individuen. De meeste mannen zijn
groter dan de meeste vrouwen. Maar er zijn ook vrouwen van 1.90.
1.6 diagnostiek van gedrags-en emotionele problemen
- Onderkennende of classificerende diagnostiek: Heeft het kind een gedrags-of emotioneel
probleem? Onderzoeken via verkennend interview of vragenlijst. Wanneer het zo’n
probleem heeft kan gezocht worden naar een formele benoeming: onderkennende diagnose.
Dan ga je classificeren (door DSM bijv.) wat voor probleem het kind precies heeft. Het is
beschrijvend, maar het verklaard het niet. Geeft geen oorzaak!
- Verklarende diagnostiek: condities worden opgespoord die het probleem hebben doen
ontstaan, het in stand houden en/of versterken. Oorzaken vinden waarom een kind zich zo
gedraagt.
- Behandelingsgerichte diagnostiek: heeft als doel inzicht te verkrijgen in de verschillende
factoren die samenhangen met de problemen en te achterhalen hoe deze kunnen worden
beïnvloed om het probleem te verminderen of te elimineren.
Indicatiestelling zoeken naar de meest gepaste behandeling voor de problematiek, staat
centraal
Handelingsgerichte diagnostiek
Uitgangspunten:
• Onderwijsbehoeften: van wat heeft dit kind, naar wat heeft dit kind nodig?
• Afstemming en wisselwerking: wat doen LK en LL als het goed gaat? → kunnen we daar
meer van doen? Als leerkracht … doet, dan gaat het goed met het kind. Doe meer …
• Positieve aspecten: talenten, wat werkt wel
• Doelgericht werken (NB haalbare doelen en ook welbevinden)
• Constructief samenwerken (“we praten vaak meer over kinderen dan met hen”)
• Systematisch en transparant: steeds evalueren en duidelijk maken waarom gedaan wordt
wat gedaan wordt
• De leerkracht doet er toe !!