Hoorcollege 11 (12-3) Imperialisme en dekolonisatie
Deel 1: Gevolgen van Europa’s demarrage
Niet-westerse wereld -> meer sporen van imperialisme. Zij reageren met argwaan als Europese
landen willen mengen in hun politiek.
Navolgers en achterblijvers
- Omstreeks midden 19e eeuw:
- Engeland: ‘workshop of the world’ -> veel productie. Stoommachines zodanig aangepast dat
ze in de steden worden geplaatst in fabrieken.
- Dominant in kennis- (bank, verzekering) en energie-intensieve (textiel) productie.
-> Reorganisatie mondiale economie.
- Achterblijvers (moderniseren en industrialiseren niet naar Brits model): leverancier
landintensieve producten (voedsel, grondstoffen).
- Navolgers: industrialiseerden. Ontsnappen aan armoede.
- Vroege navolgers: Naburige Europese staten, Verenigde Staten, Japan.
- Import Britse technologie, ondanks pogingen technologie in Groot-Brittannië te houden.
Worden filialen in andere landen geplaatst -> kennis wordt verspreid.
- Import Britse vaklui en ingenieurs.
- ‘Stages’ in Groot-Brittannië (Alfred Krupp: Bestudeert technologie en neemt kennis mee
naar Duitsland, begint eigen staal- en wapenfabrieken).
- Bescherming ‘infant industries’: subsidies, importbeperkingen, infrastructuur,
onderdrukking arbeidsonrust (desnoods met geweld).
- Eerste instantie moeilijk concurreren met Britten -> nieuwe landen gaan eigen
industrie beschermen.
- Omstandigheden creëren om Britse model over te nemen.
- 1880: Waarde productie Duitsland voor het eerst groter dan Engeland.
- Aantal navolgers voeren succesvol economisch beleid.
- Amerikanen: Nemen vooral technologie over, wel innovatief op organisatorisch
gebied.
- Achterblijvers: De-industrialisatie in Azië, Afrika, en Latijns-Amerika (de rest van de wereld).
- India:
- Ca. 1700: Grootste textielproducent & exporteur. Belangrijk productieland voor
katoenen stoffen. Worden stoffen in opdracht van VOC gemaakt. Namaken van
sitsen in Amsterdam.
- Productiegebieden Indiase stoffen: Bangladesh; Dacca.
- Na 1800: Weggevaagd door Manchester, geen concurrentie mogelijk door
industrialisering en standaardisering.
- India wordt exporteur van ruwe katoen.
- Vergelijkbaar: Perzische zijden stoffen, belangrijke producent in zijdestoffen,
worden door Britse katoenindustrie weggevaagd door goedkope Engelse stoffen.
- Worden producenten van grondstoffen en voedsel. Nieuwe positie in internationale
economie -> reorganisatie. Industrieproducten in geïndustrialiseerde landen.
Europees imperialisme
- Europese aanwezigheid tot ca. 1850 beperkt tot kusten (behalve in Amerika).
- Europese handelsmaatschappijen functioneren als handelaren, niet als kolonisten. Cash and
carry basis: Betalen en dan verkopen in Europa.
- Rusland: Expansiepolitiek vanaf de Oeral: Siberië.
, - Na midden 19e (tot 1914) eeuw imperialisme: Politieke en territoriale dominantie.
- Amerika onafhankelijk, Afrika onder invloed van Europese mogendheden, Azië ook
gekoloniseerd.
- Europees imperialisme op mondiale schaal om zich heen gegrepen.
- Kolonies: Direct bestuur door Europeanen.
- Protectoraten: Lokale heersers als zetbazen van Europeanen.
- Invloedssferen: Meerdere Europese staten maar geen oude ‘claims’, eigen bestuur in stand.
- Achtergronden territoriale veroveringsdrift:
- Zendingsdrang: ‘White man’s burden’.
- Gedicht van Kipling: Manier waarop westerse wereld naar de rest van de wereld en
inheemse bevolkingen kijkt. Uit belang van inheemse bevolking koloniseren.
- Behoefte aan voedsel en grondstoffen (bevolkingsgroei en expansie nijverheid), niet-
westerse wereld als bron voor voedsel en grondstoffen. Traditionele economieën kunnen
niet bieden wat gewenst wordt -> investeren in fabrieken, mijnen, havens, infrastructuur ->
zorgen dat niet-westerse landen kunnen produceren wat Europa wil.
- Stimuleert overname politieke macht door Europese landen -> bang voor verlies
van investeringen.
- Behoefte aan afzetmarkten buiten eigen gebied -> koloniën.
- Militair overwicht
- Wapentechnologie, gedisciplineerde legers, elders niet beschikbaar, disbalans.
- Grote delen van de wereld overheersen met betrekkelijk weinig moeite.
- Groot-Brittannië voorsprong bij kolonisatie.
- Competitie tussen Europese staten.
- Afrika meest te maken gehad met kolonisatie -> vooral door de nieuwe staten van
de 19e eeuw (België, Duitsland, Italië) -> bezit koloniën teken van macht en
meespelen op wereldtoneel.
- Tegenkrachten en verzet:
- Tropenziekten: Sterfte Europeanen aan tropische gebieden aanvankelijk erg groot. 1938:
Uitvinding penicilline.
- Verzet:
- Opstanden op Java, jaren 1820. Leiden tot groot verlies Nederlandse troepen,
toepassing guerrilla-technieken.
- Atjeh-oorlogen, 1873-1903. Onafgebroken oorlog tegen inheemse bevolking.
Opstanden blijven oplaaien.
- Ethiopië: Keizer Menelik II.
- Modernisering naar westers model: Wapens kopen, aanleggen infrastructuur,
communicatiestelsel aanleggen. Op voet van gelijkheid met Europeanen vechten.
- Eigen imperialistische politiek, omliggende gebieden proberen te overheersen.
- Slag bij Adwa/Adowa: Verschillende visies.
- Voor het eerst Afrikaans land in staat een Europese macht te verslaan.
(Mussolini -> Ethiopië veroveren om schandvlek uit te wissen en wraak te
nemen).