Moleculaire Biologie
Werkcollege 2
- Phosfaat is een negatieve groep
- Geladen zijgroepen zijn vaak bindingen
- Zure zijketens -> neg geladen
- Basische zjiketens positief geladen
- Lipiden zijn alles wat niet oplost in water
!RNA of DNA -> bij dna + d
1. Hoeveel fosfaatgroepen m/d/t P
2. Welke stikstof base-> ATCGU
Aromatisch als er een benzeenring in zit
,Leerdoelen
H2. Atomen en moleculen.
• Je kunt de opbouw van atomen beschrijven en begrippen als atoommassa en
atoomnummer benoemen.
- Atomen Protonen (+), neutronen , elektronen(-)
atoommassa = aantal protonen en neutronen (bovenste)
atoomnummer= aantal protonen (=aantal elektronen) (onder)
• Je weet wat het verschil is tussen twee isotopen van een element.
- zelfde protonen aantal, verschillende neutronen
• Je kan bepalen welke type binding mogelijk is uit de verdeling van elektronen in
Schillen
- valentie elektronen = elektronen in buitenste schil, valencie= hoeveel
bindingen hij aan kan gaan
• Je kan onderscheid maken tussen de verschillende type bindingen (covalente en
non-covalente bindingen).
- elektronenpaar delen covalente binding
- elektronen overdragen ionbinding (non-covalent)
• Je kan met het begrip elektronegativiteit bepalen of er sprake is van een polaire of
apolaire covalente binding.
- electronegativiteit= aantrekking tot elektronen, verschil bepaald binding.
0,4-1,6 polaire binding, partiele lading, minder = apolair
• Je kan algemeen onderscheid maken tussen de sterkte van de verschillende
soorten bindingen.
- zwakke chemische interacties waterstofbruggen (sterker) en van der Waals
krachten (zwakker) zorgen dat grote moleculen in vorm blijven
-ion polaire covalente apolair covalent
C N H O
• Je kan de elektronen in schil 1 en 2 verdelen Atoomnummer 6 7 1 8
over de verschillende orbitalen. Valentie- 4 5 1 2
- schil 1 -> 2/ schil 2 -> 8/ schil 3 -> 8, elektronen
tweede schil zorgt voor tetrahedron vorm Elektronegativi 2, 3 2. 3,
teit 5 1 5
• Je kent het atoomnummer, het aantal valentie-
elektronen en de elektronegativiteit
van C, N, O en H.
H3. De chemie van water.
• Je kan de vier belangrijke eigenschappen van water uitleggen.
1. Cohesie, door waterstofbruggen blijft water bij elkaar, Adhesie = door
aantrekking tussen stoffen blijft iets bij elkaar, oppervlakte spanning is hoog
2. Hoge specefieke warmte, (1 cal = energie nodig om 1g water 1 graad te
verwarmen), water is een buffer, hitte absorberen= H-brug breken), afgeven=
H-brug vormen. Water heeft een hoge spesefieke hitte kost relatief veel
energie om te verwarmen. Het kan veel energie absoberen
, 3. Uitzetting bij bevriezing, dichtheid van ijs is lager dan water
4. Goed oplosmiddel, vanwege het polaire karakter dus goed voor ionen en
polaire moleculen
• Je kan rekenen met pH en bent bekend met zuren, basen en buffers, en kan
voorbeelden van buffers in biologische systemen geven.
-PH = -log (h+) (H+) = 10-PH . laag= zuur, hoog=basisch
Zuur kan h+ afstaan , base kan het opnemen
Buffer= zwak zuur en conjugeerde base, zorgt dat de ph gelijk blijft
H4. De basis van moleculaire diversiteit
• Je kan onderscheid maken tussen de drie typen isomeren.
- Structuurisomeren, verschil in hoe ze zijn verbonden
- Cis-trans isomeren, zelfde verbingingen ruimtelijk anders, met dubbele binding
anders kan het roteren
- Enantiomeren, spiegelbeeld
• Je kan de naam en eigenschappen aangeven van de belangrijke chemische
groepen in de biologie.
- Hydroxyl alcohol (-OH), polair
- Carbonyl keton/aldehyde, (-CO-), in keten= ketoon, buitenkant =aldehyde
- Carboxyl carbonzuur, (COOH), zuur, polair
- Amino amine, (NHH), base
- Sulfhydryl thiol (SH)
- Fosfaat organisch fosfaat (OOPOO), 2 neg o’tjes
- Methyl gemethyleerd molecuul, (CHHH)
• Je weet wat een asymmetrisch koolstofatoom is en bij welk isomeer het voorkomt.
- Asymmetrisch koolstof= 4 verschillende groepen enantiomeer
• Je kan de fosfaat groepen tekenen in ATP.
Allemaal aan elkaar O-P-O-P-O-P-O (met dubbelgebonde O’s boven en negatieve
beneden)
• Je weet welke suiker in ATP zit.
Adenine& ribose adenosine
H5. Biologische macromoleculen en Lipiden.
• Je weet wat een dehydratie reactie en hydrolyse reactie inhoudt en kan dit tekenen.
Een uiteinde met een H en een met OH dan kan het, dehydratie is water eruit dus
stoffen samen, hydrolyse moet water bij, stoffen gescheiden
• Je kan de algemene structuurformule van suikers tekenen.
Formule= (CH2O)n , bvb C6H12O6. Met een dubbelgebonde O als ketose(in keten) of
aldose, aantal c zit in de naam met -ose
• Je kan aangeven welke suikers dieren en planten opslaan.
Dieren kunnen alleen A bindingen hydroliseren dus dieren kunnen geen cellulose
afbreken
Starch veel onvertakt, soms een vertakking, planten energie opslag, 1-4 glucoseA
Glycogeen opslag in spiercellen veel vertakkingen
Cellulose structureel polysacharid, onvertakt met waterstofbruggen voor structuur,
om en om glucose, 1-4glucoseB