Het geneeskundig proces
H 1 t/m 8, 13 en 14
H1 De diagnostische fase
Bij klinisch redeneren is context van groot belang: tijd, plaats, specialiteit arts,
eigenschappen patiënt, etc. hebben allemaal invloed op de meest waarschijnlijke of
belangrijke diagnose en/of het proces van het stellen van deze diagnose.
Klinisch redeneren is een cyclisch proces, totdat patiënt overlijdt of geen hulp meer wil.
De diagnostische fase:
A1 patiëntgerelateerd: meestal komt patiënt met klacht, onderlinge hulpvraag blootleggen
A2 Verzamel informatie: oa anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek
A3 Herdefinieer probleem en formuleer hypotheses
A4 stel diagnoses
Diagnostische cyclus: A2 en A3
Diagnostische fase vaardigheden:
● luisteren en waarnemen (micro- meso- en macroniveau (patiënt, omgeving, land))
● samenvatten en definiëren probleem
● hypotheses formuleren
anamnese: gerichte vragen op basis van mogelijke hypothese
De therapeutische fase:
B5 beschrijf behandeldoelen
B6 selecteer behandeling
De evaluatiefase:
C7 Evalueer uitkomsten
C8 Reflecteer op het proces
,H2: Klacht en klagen
Meestal worden lichamelijke sensaties toegeschreven aan iets onschuldigs, wanneer het
wordt toegeschreven aan ziekte is het een symptoom. Ijsbergfenomeen: het consulteren van
een arts is bij een minderheid van de klachten.
Elke klacht heeft een inhoudsaspect (wat iemand letterlijk zegt/doet) en een
betrekkingsaspect (wat iemand bedoelt). Een arts moet zich realiseren dat er veel
voorafgaat aan een klacht naar de dokter (oa biopsychosociaal model).
Normaal/afwijkend wisselt: per persoon, tijd, cultuur.
Medicalisering: het behandelen van alledaagse sensaties/gedragingen.
Disease mongering: grenzen tussen ziek en niet-ziek oprekken voor nieuwe markt
Illness: de betekenis van klachten voor het leven van de patiënt
Disease: de betekenis van klachten in termen van pathologie
definitie van gezondheid:
1. Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk
welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebrek (=totaal
welzijn)
2. Gezondheid is het vermogen om zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in
het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven (=vermogen
zelf controle te hebben)
Ziektegedrag: wat zich afspeelt vanaf het ervaren van een symptoom tot consult
hulpverlener
coping: omgaan met lichamelijke klachten
Ziektewinst: voordeel van de ziekte voor de patiënt
Waarnemen van symptomen verschilt per persoon:
Selectieve aandacht: meer aandacht voor een bepaald soort aandacht/klacht
Negatieve affectiviteit: persoonlijkheidseigenschap: negatieve instelling
ziektecognities/percepties/opvattingen: gedachten en interpretaties van symptomen/ziekte
common sense (illness) model: wat iemand zelf op basis van eigen kennis voor waar
aanneemt met betrekking tot ziekte en gezondheid (soort zelfdiagnose) (kan invloed hebben
op (het opmerken van) symptomen).
Attributies: verklaring voor klacht, aanwijzing van oorzaak
Self-efficacy: in hoeverre men denkt zichzelf te kunnen behandelen (actieve of passieve
houding in genezingsproces)
, Locus of control: in hoeverre iemand een externe ‘verantwoordelijke’ aanwijst
ziektegedrag/hulpzoeksgedrag:
● niets doen (adaptatie: aanpassingsmechanismen lichaam (bijv. afweersysteem))
(self-limiting: lichaam lost het zelf op)
● leken raadplegen (oa internet)
● zelfzorg
● complementaire geneeswijzen
● professionele reguliere medische hulp
professionele hulp inroepen:
● kenmerken van patiënten (leeftijd, geslacht, cognities, sociaal vangnet, etc.)
● eigenschappen van artsen (eerdere ervaringen)
● structuur van de gezondheidszorg (bereikbaarheid)
● cultuur
SCEGS:
● Somatisch
● Cognitie
● Emotie
● Gedragsmatige aspecten
● Sociaal
sickness: ziekenrol:
● tijdelijke ontheffing sociale verplichtingen
● slachtofferrol: niet verantwoordelijk voor ziekte
● patiënt moet verplicht meewerken aan beter worden