Samenvatting Basisboek Psychologie Sociaal verbonden
Inhoud
Hoofdstuk 1............................................................................................................................................2
Hoofdstuk 2............................................................................................................................................3
Hoofdstuk 3............................................................................................................................................5
Hoofdstuk 4............................................................................................................................................7
Hoofdstuk 5..........................................................................................................................................12
Hoofdstuk 6..........................................................................................................................................19
Hoofdstuk 7..........................................................................................................................................22
Hoofdstuk 8..........................................................................................................................................29
Hoofdstuk 9..........................................................................................................................................35
Hoofdstuk 11........................................................................................................................................41
1
,Hoofdstuk 1
Genotype en Fenotype:
Genotype: de verzameling erfelijke eigenschappen van een persoon die hij heeft
'gekregen' van zijn biologische ouders. Het is over het algemeen niet zichtbaar aan een
persoon.
Fenotype: het (vaak zichtbare) resultaat van de interactie tussen het genotype en de
omgeving. Voorbeelden zijn lichamelijke kenmerken zoals lengte, gewicht, kleur van de
ogen, maar ook psychische kenmerken zoals intelligentie, verlegenheid of psychische
stoornissen. Fenotype wordt beïnvloed door zowel erfelijke aanleg (het genotype) als
door de omgevingen waarbinnen we opgroeien en waarbinnen we nu functioneren. Vb.
lengte is afhankelijk van de genen die je mee krijgt en van je omgeving zoals kwaliteit
van voedsel en slaap.
Gen-omgevingscorrelatie
Gen-omgevingscorrelatie: de genen selecteren de omgeving die bij de persoon past.
Iemand met genetische aanleg voor denksporten zal meer gericht zijn op bijvoorbeeld
het verkrijgen van schaaklessen. En als het gebeurt zal hij laten merken dat hij het leuk
vindt en het vaker wil doen.
Drie typen gen-omgevingscorrelaties die op verschillende leeftijden actief zijn:
- Passieve gen-omgevingsverband: Dit vindt plaats omdat biologische ouders, die
genetisch verwant zijn aan het kind, zonder er erg bij na te denken een
opvoedingsomgeving aan het kind bieden die bij zijn aanleg past.
- Evocatieve gen-omgevingsverband: evocatief betekend uitlokken. Dit treedt op omdat
de genetisch gevormde eigenschappen van een kind bepaalde reacties bij andere mensen
uit hun omgeving uitlokken die deze eigenschappen versterken.
- Actieve gen-omgevingsverband: Dit treedt op bij kinderen die al wat ouder zijn en bij
volwassenen. De persoon is dan in staat om zelf de omgevingen te kiezen die bij zijn
aanleg past.
Dus genen en omgeving zijn geen losstaande factoren maar ze beïnvloeden elkaar.
Gen-omgevingsinteractie: (wisselwerking) Hiervan is sprake als het effect van de genen
veranderd wordt door een bepaald soort omgeving en omgekeerd, als het effect van de
omgeving afhankelijk is van een bepaalde genetische opmaak. Het wordt ook wel
aangeduid als G × O
Erfelijk voorbereid gedrag: de werking van iemands DNA is afhankelijk van een omgeving
met bepaalde kenmerken. Aanhangers van deze visie noemen dit erfelijk voorbereid
gedrag.
2
,Hoofdstuk 2
Aanleg, omgeving en oefening
Hoe je lichaam ontwikkeld is afhankelijk van iemands erfelijke aanleg, de omgeving
waarin hij opgroeit en van lichamelijke inspanningen die hij verricht (vb. elk kind heeft
de zelfde aanleg voor evenveel zweetklieren, maar het is afhankelijk van je omgeving
hoeveel je er ontwikkeld).
Werk-maakt-sterk: lichaamsdelen of delen van de hersenen die intensief worden
gebruikt, worden groter. Ook lichaamsdelen of hersendelen waarbij dat niet gebeurt
worden sterker en groter.
De hersenen ontwikkelen en specialiseren afhankelijk van 3 factoren:
- Erfelijke aanleg: iedereen krijgt twee hersenhelften en ca. 90 miljard zenuwcellen.
Iedereen heeft gelijke kansen en eigen unieke talenten.
- Omgeving: wat er geleerd wordt en hoe de hersenen georganiseerd gaan worden, is
afhankelijk van de informatie waarin iemand wordt blootgesteld.
- Oefening: eigen inzet. Je moet je best doen om iets te leren, motivatie, oefening en
volharding.
Ontwikkeling van de hersenen
Neurogenese: ontstaan (geboorte) van zenuwcellen.
Synaptogenese: ontstaan van synapsen (verbindingen) tussen zenuwcellen in de
hersenen en overige delen van het zenuwstelsel.
Er zijn twee processen die zowel de flexibiliteit van de hersenen als de mogelijkheid tot
specialisatie van hersencellen bepalen:
1. De toename van het aantal verbindingen (synapsen) van een zenuwcel met andere
zenuwcellen. Ze zijn er al na de geboorte maar worden vooral in de eerste jaren na de
geboorte nog ontwikkeld, dit proces heet synaptogenese; geboorte van de synapsen.
2. Terugsnoeien (pruning), het verminderen van het aantal synapsen. Doordat
belangrijke synapsen veel gebruikt worden en groter en sterker worden, worden minder/
weinig gebruikte synapsen weg ‘gesnoeid’.
Pruning vindt plaats wanneer de hersenen gaan specialiseren. Hoe meer er geleerd wordt
hoe meer er gespecialiseerd wordt in het brein, hoe meer pruning er plaatsvindt hoe
sterker de verbindingen die overblijven. Pruning start bij kinderen op de leeftijd van twee
a drie jaar.
Neuraal netwerk: een groep zenuwcellen die samenwerken bij een bepaalde vaardigheid.
De hersenschors: is net zoals de vingerafdrukken uniek bij de mens. De dikte van de
hersenschors neemt bij bepaalde activiteiten toe. (denk aan voorbeeld vioolspelers).
Sensitieve (gevoelige) perioden: zijn tijdsperioden in de ontwikkeling waarin een kind
makkelijk een bepaalde vaardigheid leert te ontwikkelen. Wanneer je de vaardigheid na
deze periode wilt leren kost dit meer tijd en heeft het niet altijd hetzelfde effect.
Tijdens deze periode is een specifiek deel of systeem van het brein extreem gevoelig van
invloeden uit de omgeving.
Plasticiteit/kneedbaarheid: het brein heeft een enorme capaciteit om te reorganiseren en
kan zowel veranderen in het functioneren als in de prestaties.
De plasticiteit van het brein neemt af der mate je ouder wordt maar verdwijnt niet.
Na de geboorte ontwikkel je nog steeds nieuwe hersencellen dit wordt volwassen
neurogenese genoemd. Deze worden gemaakt in de hippocampus (hersendeel aan de
binnen kant van je slaapkwab, elk hersenhelft heeft er een, het speelt een rol bij
leerprocessen opslaan van informatie en ook bij stemming).
3
,Puberhersenen: blijken anders te werken. Opvallend is dat adolescenten meer risicovol
gedrag vertonen. Langer termijn gevolgen wordt minder goed ingeschat. Vaardigheden
zoals emotionele controle, impulsbeheersing, planningen maken zitten vooral in de
frontale kwab en die is nog niet uitgerijpt.
Ook de hersenen van moeders en vaders gaan anders werken. Wanneer een vrouw
zwanger is veranderen haar hersenen al. Dit vergemakkelijkt haar om haar aanstaande
rol goed uit te voeren. Ook na de geboorte speelt dit nog circa twee jaar door.
Bij vaders veranderen hun hersenen zodat ze hun rol beter kunnen uitvoeren.
Bij een beroerte of CVA (cerebrovasculair accident) is de zuurstof toevoer naar de
hersenen even verstoord.
Constraint Induced (Movement) Therapy (CI(M)T), ontwikkeld door Edward Traub.
De hersenfuncties worden gestimuleerd door de ledematen te stimuleren die door de
getroffen hersenhelft worden aangestuurd. (Vb. goede arm wordt gefixeerd zodat je
gedwongen iets met de verlamde arm moet doen).
Positieve en negatieve invloeden op ons brein
6 voorbeelden van positieve invloeden:
- Iets nieuws leren: Use it or lose it; onze hersenen zijn plastisch, verbindingen tussen
hersencellen verdwijnen, ontstaan, verzwakken of versterken door hoe ze gebruikt
worden. Verbindingen (synapsen) tussen zenuwcellen en netwerken van de
samenwerkende zenuwcellen worden sterker omdat ze vaak gebruikt worden, andere
worden zwakker of verdwijnen omdat ze weinig of niet gebruikt worden. Het advies is
dus daag je hersenen uit en belast ze. ‘use it or lose it’.
- Lichamelijke inspanning: de netwerken die onze motoriek aansturen overlappen met
onze netwerken die cognitieve prestaties aansturen. Daarom blijft het denkvermogen in
vorm wanneer het lichaam in vorm wordt gehouden. Door bewegen neemt de
bloedtoevoer naar de hersenen toe en dus is er meer zuurstof.
- Slaap: de hersenen zijn volop actief tijdens grote delen van de slaap. Tijdens de slaap
worden lichaamscellen hersteld, eventuele ziektekiemen verwijderd en groeihormonen
aangemaakt. Slaap onderhoud de gezondheid. Wanneer je goed slaapt onthoud je beter
wat je hebt geleerd die dag. Bij slechte slaap worden cognitieve prestaties minder.
- Gezonde voeding: een gezonde darmflora met veel goede bacteriën zorgt voor een
gunstig effect op ons brein. Stress werkt nadelig op de darmflora en dus ook ons brein.
De voedingsadviezen zijn schijf van 5 en de actieve voedingsdriehoek.
- Oefenen: helpt de hersenen veranderen. Volgens onderzoek kunnen gedachten de
structuur van de hersenen veranderen. Psychotherapie en meditatie wordt geprobeerd
om de gedachten te veranderen, wat tot verandering in de structuur van de hersenen
leid. Het helpt niet als een gedachten wordt opgedrongen bij iemand. (Net zoals
gedwongen een vaardigheid leren).
- Vriendschappen: mensen hebben een sociaal brein en willen graag vriendschappen en
sociale contacten. Mensen hebben de unieke eigenschap dat we ook banden kunnen aan
gaan met andere die geen genetisch verband hebben met jezelf. Mensen met veel sociale
contacten lijken langer te leven.
Negatieve invloeden:
- Alcohol en drugsgebruik door moeder tijdens zwangerschap.
- Zwangere vrouw die veel stress ervaart. Het kind kan op latere leeftijd emotionele
problemen krijgen omdat hij/zij te veel stresshormonen heeft gekregen tijdens de
zwangerschap. Stress wordt een probleem wanneer de spanning te lang aanhoudt en het
gevoel ontstaat dat er geen einde aan komt. Te veel stress kan iemand ziek maken.
Cortisol is een hormoon dat wordt aangemaakt in reactie op stress. Als cortisol te hoog
blijft en te langdurig aanhoudt kan dit slecht zijn voor je gezondheid.
- Armoede. Kinderen die in armoede zijn opgegroeid hebben vanuit ouders vaak meer
4
, stress mee gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die in armoede opgroeien
minder synapsen hebben en er minder stevige verbindingen bestaan tussen de
hersencellen.
- Alcohol en middelengebruik door jezelf.
Bio-psychosociaal model
Bio-psychosociaal model: is een kapstok waarin we kunnen begrijpen hoe problemen bij
kinderen kunnen ontstaan.
- ontstaat vaak door biologische oorzaken. Vaak ook al bekend bij de vader of moeder
van het kind. Vb. Ouders die veel stress ervaren (vb. Armoede) geven dit mee aan hun
kind. Het kind zal een ander soort stressyteem hebben als andere kinderen. Dit betekent
dat kinderen makkelijker huilen en minder makkelijk getroost kan worden. Ouders
hebben hier moeite mee dit kan eindigen in mishandeling, verwaarlozing en misbruik. Als
je een kind een klap geeft, kunnen de hersenen beschadigen waardoor de kinderen
minder slim worden. Hersenbeschadiging kan ook erfelijk zijn bijvoorbeeld als moeder
verstandelijk beperkt is. Agressiviteit is erfelijk vooral van de vaders kant.
- Psycho: kinderen die ‘afwijkingen’ hebben krijgen andere psycologische eigenschappen.
Dit komt omdat ze in een negatieve spiraal komen omdat bijvoorbeeld leeftijdsgenoten is
opgevallen dat ze anders zijn en kunnen hierom gepest worden. Ouders kunnen het
lastig vinden om met het kind om te gaan, wat het kind voelt. Als een kind bijv. Een licht
verstandelijke beperking heeft kan een leerkracht denken dat hij niet gemotiveerd is, ook
dit is weer een negatieve opvatting voor het kind.
Hoofdstuk 3
Processen bij waarneming
Drie processen die een rol spelen bij onze waarneming:
- Selectiviteit: per seconde worden duizenden prikkels uit de binnenwereld (lichaam) en
de buitenwereld (in ons) door onze zintuigen opgevangen. Niet alles gaat bewust en niet
alles is ook belangrijk om te verwerken. De bijhorende hersendelen maken keuzes
tijdens het proces van waarnemen. Deze keuzes gaan meestal automatisch en onbewust.
Dit kenmerk wordt selectief genoemd. Het overgrote deel van de prikkels worden
automatisch verwerkt en komt niet in het bewust zijn terecht. Zelfs bij wat we bewust
waarnemen, passen we selectie toe. (Vb. als je honger hebt waarneem je selectief
dingen die je honger kunnen bevredigen). Bij selecteren spelen twee processen een rol:
adaptatie en relativiteit.
- Adaptatie: (aanpassing). Iets wat steeds hetzelfde blijft nemen wij nauwelijks waar.
Juist iets dat verandert, merken we direct op. Adaptie aan een constant geluid, beeld of
geur is een onbewust en automatisch proces, we nemen niet zelf een beslissing om dat
te doen.
- Relativiteit: onze zintuigen zijn vooral gevoelig voor contrasten, voor verschillen. Wat
wij waarnemen zijn de relaties tussen twee of meer aspecten. ‘we nemen verhoudingen
waar’. Onze waarneming is nooit absoluut of objectief, maar altijd relatief. Vb. Je hebt
een hand in koud water en een in warm water, je doet ze daarna beide in lauw water dan
waarneem je het verschil. Met de ene hand zou het koud aan voelen en met de ander
warm. Geleidelijke veranderingen merk je vaak niet op, zoals ouder worden. Dit heb je
pas door wanneer je een foto ziet van vroeger bijvoorbeeld.
Bottum-up en top-down
Bottom-up proces: is het mechanisme waar de meeste als eerste aan denken. Een
visuele prikkel bereikt de ogen of een geluidsprikkel de oren; dat wordt doorgezonden
naar de hersenen en wij zien of horen iets.
Top-down: is gebaseerd op wat ons hersenen verwachten waar te nemen op grond van
kennis, herinneringen of emoties (innerlijke prikkels). Dit proces verklaart waarom onze
5