Klinische lessen literatuur samenvatting
College 1: Classificatie van psychische stoornissen volgens de
DSM
DSM = Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders.
Diagnostic -> doel is het helpen van clinici bij het classificeren van psychische stoornissen. Het is een
samenvatting van de symptomen, een beschrijvend middel. Het zegt niks over oorzaak of theorie, niets
verklarend.
Statisticial -> gebaseerd op praktijk gegevens. Gekeken naar hoe vaak symptomen voorkomen, en hoe vaak
symptomen samen voorkomen. Het clusteren van symptomen. Ook voor behandeling belangrijk,
vergelijkbare behandelingen bij vergelijkbare symptomen.
Je hebt een gemeenschappelijke taal nodig, richtlijnen, om samen tot een conclusie te komen.
Zeer dynamisch.
Het is een groot gemiddelde, ziet er kenmerken van in maar zullen ook kenmerken afwijken. Voor het
individu zijn statistieken minder van belang.
Classificatie betekent verlies van informatie en nuance, als je alleen kijkt naar label. Maar het is wel
belangrijk om aan te geven of het wel of niet aanwezig is een stoornis, voor behandeling.
Daarnaast is het proces zo gestandaardiseerd. Zorgt voor verbetering van betrouwbaarheid en validiteit.
Zorgt voor een gezamenlijke taal.
Kritiek classificatiesysteem:
- Ongevraagd krijg je een label – niet iedereen heeft daar baat bij.
Vaak ook nog meer dan één label.
- ‘Afsprakenboek’ criteria weinig verband met oorzaak of prognose.
Kijkt niet naar waarom iemand last heeft van symptomen
- Niet alle klachten ‘te vangen’.
- Perverse prikkel: zonder diagnose geen betaling. (Kapitalistische prikkel, hebt per se een diagnose
nodig om hulp te kunnen krijgen)
- Meer diagnosen gesteld dan nodig,
- Valse epidemieën door verandering classificatie.
- Het houdt niet op bij diagnose, daar begint het past.
- Classificatie bij laag begaafden moeilijk toe te passen.
- Onvoldoende ruimte voor cultuurverschillen.
Het is niet ‘one size fits all’.
De aanwezigheid van klachten of symptomen staat niet gelijk aan een stoornis. Symptomen komen veel
breder en vaker in de populatie dan de stoornis.
Volgens de DSM spreek je van een stoornis als:
- Symptomen moeten klinisch significant zijn.
- Moet significante lijdensdruk van hebben
- Beperking in sociaal of beroepsmatig functioneren.
- Niet te verklaren door middelen of somatiek.
Het is geen stoornis als het een (geaccepteerde) reactie is op een veelvoorkomende stressor of verlies. En
ook niet als het sociaal afwijkend gedrag is.
Bij OCD
Moet specifiëren indien wat realiteitsbesef is. En tic gerelateerd is.
,Onderdelen classificatie DSM V
A – symptomen en tijdsduur
B – lijdensdruk en functionele beperking
C – niet toe te schrijven aan middelen of somatische aandoening
D – niet door andere stoornis verklaard
Classificatie bevat minimaal 3 elementen
1. Klinische syndromen, persoonlijkheidsproblematiek en medische aandoeningen
2. Psychosociale stressoren
3. Niveau van functioneren
Dimensies in plaats van subtypes. Grenzen van categorieën en stoornissen zijn minder strikt dan eerder
werd aangenomen. (nieuw in DSM V)
Ruimte voor specificatie op ernst, aard en beloop.
Classificatie omvat persoon en context.
Persoon: cognitie, waarneming, bewustzijn, gevoel en verlangen, expressie en motoriek en zelfbeleving.
Maar ook omgevingsfactoren en fysiek welbevinden.
Wordt ook altijd gevraagd waarom nu voor hulp komt, en waar diegene zelf aan denkt wat de oorzaak is.
DSM als deel van diagnostisch proces
1. Aanvraag
2. Intake
3. Psychodiagnostisch onderzoek
4. Structuurdiagnose en classificatie DSM
5. Indicatiestelling
Structuurdiagnose leidt tot indicatie en behandelplan en omvat beschrijvende en verklarende diagnostiek.
- Nauwkeurige voorgeschiedenis
- Hypothese over ontstaansvoorwaarden en ontstaanswijze
- Samenvatting van predisponerende, luxerende (triggerende), beschermende en
instandhoudende factoren.
- Persoonlijkheidsontwikkeling.
Differentiaaldiagnose
DSM-criteria bieden sturing voor differentiaaldiagnose. Meerdere opties openhouden.
Comorbiditeit
- Meer regel dan uitzondering
Nolen-Hoeksema H3: Assessing and diagnosing abnormality
Diagnose is een label voor een groep symptomen die vaak samen voorkomen. Betrouwbaarheid houdt in
dat het hulpmiddel steeds dezelfde uitkomst heeft wanneer die voor hetzelfde persoon gebruikt wordt.
Verschillende vormen validiteit:
- Indruk validiteit
- Inhoudsvaliditeit
- Criteriumvaliditeit -> convergente en predicatieve validiteit.
- Begripsvaliditeit.
Hulpmiddelen diagnostisch onderzoek: gestructureerd interview, symptoom vragenlijst,
persoonlijkheidsinventarissen, gedragsobservatie, zelfobservatie, intelligentietest, neurologische tests,
hersenbeeldvorming, psychofysiologische tests, projectieve tests.
,Symptomen van stoornissen in andere culturen kunnen anders geuit worden.
Regier et al.: The DSM-5; Classification and criteria changes
DSM 5 uit 2013 is eerste herziening sinds 1994. Hierbij is rekening gehouden met betere aansluiting op de
international classification of diseases (ICD-11).
Veranderingen DSM-5:
- Opvallend is dat DSM-5 meer een dimensionele aanpak heeft. Autisme-gerelateerde stoornissen
zijn nu ASS.
- Reactieve hechtingsstoornis opgesplitst in emotioneel teruggetrokken/geremd en willekeurig
sociaal/ongeremd.
- Meer specificaties en subtypes
- Nieuwe stoornissen: hamsterstoornis, disruptieve stemmingsregulatiestoornis.
- Verwijdering uitsluiting depressie bij mensen die recent een naaste zijn verloren.
- Enkele namen veranderd.
Hutchings & Virden H3: Presenting problem, history of presenting problem and
social history
Eerste stap van probleem oplossen is definiëren. Diagnostisch onderzoek is belangrijk. Begin van
differentiaaldiagnostiek is probleem uitvragen en vijf hypothesen stellen. Kunnen betrekking hebben op
specifieke stoornissen en/of categorieën van stoornissen. Ook gekeken naar geschiedenis van probleem.
Sociale geschiedenis omvat ontwikkeling, sociaal functioneren, diversiteit, seksueel functioneren,
opleidingsniveau, werkomstandigheden enz.
College 2: Ontwikkelingspsychopathologie
DSM is ooit gemaakt voor volwassenen. Maar wat betekent dat voor kinderen en adolescenten.
Vanaf DSM-III-R aandacht voor depressie bij kinderen. Zo werd de DSM aangepast richting kinderen.
Bijvoorbeeld als diagnose na 1 jaar van symptomen i.p.v. 2 jaar. Daarnaast werden er verschillende
symptomen gevonden bij k/a dan bij volwassenen.
Combinatie gedragsproblemen en depressie: disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (DMDD).
Leeftijdsspecifieke signalen van depressie
Baby’s – apathie, groeiachterstand, ontroostbaar huilen
Peuter/kleuter – niet spelen, niet fantaseren, zeurderig
Vanaf tienerjaren wordt depressie veel meer naar binnen getrokken.
Cognitieve verschillen
Zelf negatieve dingen toeschrijven, wereld wordt zwart wit, de toekomst komt in gevaar.
ODD (oppositioneel-opstandige gedragsstoornis)
Peuters hebben behoeft aan zichzelf duidelijk neerzetten (self-assertion).
Problemen ontstaan wanneer confrontaties met de ouder uit de hand lopen deze te strakke regels opstelt.
Patronen van negatief, opstandig, ongehoorzaam en vijandig gedrag tegen autoriteitsfiguren.
Individuele context
- Onveilige gehechtheid
- Moeilijk temperament
- Moeite om informatie te verwerken
Gezinsfactoren
- Onaangepast ouderlijk gedrag
- Instabiliteit gezinssituatie
, - Vage gedragsregels om gehoorzaamheid af te dwingen
- Negatieve attributies van ouders over gedrag kind
DMDD
In DSM-5 categorie: depressieve stemmingsstoornissen.
- Ernstige recidiverende driftbuiten die disproportioneel zijn qua intensiteit en duur in relatie tot de
situatie, aanleiding en ontwikkelingsniveau.
- Gemiddeld drie keer of vaker in de week
- Tussen de uitbarstingen is de stemming persisterend prikkelbaar of boos, gedurende het goorste
deel van de dag en bijna elke dag, en dit is door anderen waarneembaar.
- Bovenstaande duurt al 12 maanden of meer, en de symptomen zijn in minstens twee van de drie
settings aanwezig.
NB. ODD wordt gezien als minder ernstig dan DMDD.
Naast DSM aanvullende classificatiesystemen
- Twee dimensies: internaliseren en externaliseren
- DC: 0-3R: is een multidisciplinair ontwikkelingsgericht
classificatiesysteem voor kinderen tot 4 jaar oud.
Acht subcategorieën:
- Terugtrekking
- Somatische klachten
- Sociale problemen
- Denkproblemen
- Agressief gedrag
- Crimineel gedrag
- Aandachtsproblemen
- Angst/depressie
Wat is normaal bij jonge kinderen?
Problemen zoals prikkelbaarheid en bovenmatig huilen vragen om andere classificatiesystemen dan de
DSM.
DC: 0-3R -> samenwerking tussen meerdere disciplines, waaronder verpleegkunde, sociaal werk.
Vijf assen:
1. Klinische stoornissen
2. Relatieclassificatie
3. Medische aandoeningen
4. Psychosociale stressoren
5. Emotioneel en sociaal functioneren.
PIR-GAS is een schaal op de as 2, om de kwaliteit van de relatie tussen ouder en jonge kinderen te coderen.
Kent drie hoofdclassificaties: aangepaste relatie, verstoorde relatie, gestoorde relatie. Wordt gebruikt voor
gedragsobservatie in video’s van slechts tien minuten. Hierin wordt gelet op interactie tussen ouder en
kind.
Over het algemeen kunnen slaapstoornissen poliklinisch behandeld worden. Bestaat vaak uit CGT.
Strategieën om effectiviteit opvoeding te verbeteren en slaapproblemen te verhelpen:
- Ouders preventief lesgeven over slaapgedrag
- Systematisch negeren
- Geleidelijk systematisch negeren (Ferber techniek)