Studiejaar:
2022/2023
Methodisch handelen
Naam: Ilse Wiggers
Studentnummer: 1027366
Klas: DSW2A
Datum: 12-06-2022
Docent: Marie-Joze van Raak
Cursuscode: SWOMHA01RD
,Inhoudsopgave
Inhoud
Inhoudsopgave..................................................................................................................................1
Hoofdstuk 1: Deel 1...........................................................................................................................2
Hoofdstuk 2: Deel 2...........................................................................................................................6
Literatuurlijst.....................................................................................................................................9
Bijlage 1: Verwerkingsopdracht 1....................................................................................................10
Bijlage 2: Verwerkingsopdracht 2....................................................................................................11
Bijlage 3: Verwerkingsopdracht 3....................................................................................................12
Bijlage 4: Verwerkingsopdracht 4....................................................................................................13
Bijlage 5: Verwerkingsopdracht 5....................................................................................................15
Bijlage 6: Verwerkingsopdracht 6....................................................................................................17
1
, Hoofdstuk 1: Deel 1
Traagheid:
I.A.H is een vrouw van 36 jaar (verwerkingsopdracht 1) zij heeft een lichtverstandelijke beperking (LVB). Zij
is zwanger van haar 2de kindje.
Volgens de DSM-5 (Blanken et al., 2017) is er sprake van een verstandelijke beperking als:
Tekorten in intellectuele functies zoals redeneren, probleemoplossend en abstract denken
beoordeeld aan de hand van gestandaardiseerde tests.
Tekorten in adaptief functioneren die voorkomen dat individuen kunnen voldoen aan de
ontwikkelings- en sociaal-culturele normen van persoonlijke onafhankelijkheid en sociale
verantwoordelijkheid.
Tekorten in intellectueel functioneren en aanpassingsvermogen welke zijn begonnen tijdens de
ontwikkelingsperiode.
Ik heb avonddienst. Deze week is het bijna een jaar geleden dat de moeder van I.A.H is overleden. Zij
hadden een hechte band.
In een telefoongesprek wat ik met haar voerde tijdens mijn dienst, vertelt ze me, dat het niet goed gaat met
haar vader. Op het moment dat ze me dat verteld ben ik gelijk bewust van het feit dat het deze week bijna
een jaar geleden is, dat haar moeder is overleden. Ik had dit ook als reminder in het systeem gezet, zodat
wij, wanneer als dat nodig is op gepaste wijze kunnen aansluiten bij de behoeftes van de cliënt. Door
rekening te houden met de levensloop van de cliënt, dus hiervoor tijd en ruimte gereserveerd te hebben, is
het makkelijker om mee te bewegen in de behoeften die de cliënt op dat moment ervaart. Het is dan voor
mij al professional makkelijker om aan te sluiten (Blanken et al., 2017).
I.A.H. geeft aan dat het haar niet lukt, om haar vader te helpen in huis. Het huis waar haar vader en moeder
samen hadden gewoond. Haar vader heeft sinds het overlijden van haar moeder, het huishouden
verwaarloosd, maar ook zichzelf verwaarloosd. Ze stelt me de vraag: “hoe kan ik hem in godsnaam helpen?”
Tijdens het gesprek weet ik, dat ik niet direct antwoord kan geven op de vraag die ze me stelt. Daardoor
besef ik me dat ik te maken heb met een zinsvraag. De vraag die ze stelt, en de manier waarop zij de vraag
stelt laat een machteloosheid zien die zij op dat moment zo ervaart. Een zinsvraag, “hoe kan ik hem in
godsnaam helpen?” een vraag waar natuurlijk praktische oplossingen voor zijn, maar zoals I.A.H. hem
uitspreekt en bedoeld is het een echte zinsvraag, een vraag waar niet direct een antwoord of oplossing voor
is (Vosselman & Van Hout, 2013). Om dichter bij de pijn te komen heb ik een vertraging aangebracht door
I.A.H. eerst erkenning te geven door te zeggen: “Jeetje, wat rot om te horen”, en vervolgens vertraging in
het gesprek aan te brengen door te vragen: “wat doet dit met jou?” waarna ik bewust een stilte laat vallen
(Geenen, 2017). I.A.H. begint te vertellen dat ze het erg moeilijk vindt, om terug te keren naar het huis,
waar haar vader nog woont, waar hij samen heeft gewoond met haar moeder. Ik luister aandachtig en laat
mij niet afleiden, I.A.H. voelt zich gesteund omdat ik tijd voor haar heb en omdat ik zonder oordeel naar
haar luister. Ik pas hiervoor componenten van de presentietheorie (Beurskens et al., 2020) toe. Ik vraag
haar: “Wat maakt dat je dit zo moeilijk vindt?” I.A.H. vertelt dat ze niet naar het huis wil, omdat ze bang is
dat ze dan heel verdrietig wordt. Door deze vraag te stellen probeer ik naar de pijn toe te bewegen.
“Zingevende gespreksvoering vereist een beweging naar de pijn toe” (Beurskens et al., 2020).
Als ik I.A.H. vraag of het erg is om verdrietig te zijn, weet I.A.H hierop niet zo snel een antwoord. I.A.H.
begint vervolgens te vertellen hoe erg ze het vindt voor haar vader die nu helemaal alleen is. Op dat
moment besef ik me dat de vraag: “is het erg om verdrietig te zijn” een gesloten vraag is waardoor het niet
meer lukt om door te gaan op haar gevoel. I.A.H. kon niet veel met deze vraag, hij was gesloten en daardoor
was het voor haar makkelijker om af te wenden van de pijn, zodat ze niet haar eigen gevoel hoefde te
benoemen, dit deed zij door over haar vader te beginnen.
Op dit moment was het beter om de vraag anders te formuleren, een open vraag zoals: “Wat gebeurt er
met je als je verdrietig wordt, waar voel je het verdriet?” Door de vraag anders te formuleren voorkom ik de
neiging om af te wenden van de pijn, die verlieservaringen met zich meebrengen. “Ervaren van pijn na een
verlieservaring is een van de vier rouwtaken” (Vosselman & Van Hout, 2013).
2