Goederenrecht tentamen samenvatting
,Week 1 en 2 – herhaling vorig jaar en nieuwe onderdelen dit jaar
Literatuur
Pitlo: nrs. 406-461 (hoofdstuk 9), nrs. 462 - 464, 470 - 558 (hoofdstuk 10), nrs. 579-587 (par.
11.2)
Arresten
- Teixeira de Mattos
- Breda/St Antonius
- Dépex/Bergel
- Hinck/Van den Werff & Visser (Love Love)
- Kuikenbroederij
- Portacabin
- Prorail/Stichting Rijswijk Wonen
- Glencore/Nationale Borg-Maatschappij
Literatuur
Hoofdstuk 9
Mede-eigendom
Rechtsregels zijn doorgaans opgesteld met het oog op enkelvoudige rechtsbetrekkingen. Voor
de wet heeft een zaak één eigenaar, één persoon oefent het beperkte recht uit, één persoon is
crediteur. De werkelijkheid is echter gecompliceerder. De zaak kan in mede-eigendom
toebehoren aan diverse personen, er kunnen meerdere gerechtigden zijn, er kan een groep
gezamenlijke schuldeisers zijn (art. 3:166 lid 1). Denk hierbij aan erfgenamen of een koppel
dat eigenaar is van een caravan.
Titel 3.7 geeft regels voor de onderlinge verhouding tussen gezamenlijke rechthebbenden op
een of meerdere vermogensbestanddelen. Het eerste lid van art. 3:189 geeft echter aan, dat
enkele gemeenschapsvormen niet door titel 3.7, maar uitsluitend door eigen regels worden
beheerst. Het betreft hier telkens actieve gemeenschappen.
Het tweede lid van art. 3:166 bepaalt dat de aandelen van de deelgenoten gelijk zijn tenzij uit
hun rechtsverhouding anders voortvloeit, bijv. door onderling gemaakte afspraken. Men zal
daarbij hun gehele verhouding moeten bezien en zich niet moeten beperken tot de verkrijging
van het gezamenlijke goed. Bijv. ook kijken naar verdeling van de taken en andere factoren
die gelijkheid creëren.
De regeling ten aanzien van het gebruik is simpel: de deelgenoten hebben in beginsel allen het
volledige recht van gebruik (art. 3:169). Doorgaans kunnen echter niet alle deelgenoten
gelijktijdig gebruik maken van een gemeenschappelijk goed. Daarom bepaalt de wet, dat het
gebruik van iedere deelgenoot met het gebruiksrecht van de overige deelgenoten te verenigen
moet zijn. De billijkheid zal hier de verdere maatstaf zijn.
Ook voor het beheer van het gemeenschappelijk goed zijn regels nodig voor het geval de
deelgenoten niet zelf een regeling hebben getroffen. Art. 3:170 geeft een regeling voor zowel
het beheer (onderhoud en behoud) als het beschikken (vervreemden of bezwaren) over het
gemeenschappelijk goed.
,De hoofdregel treft men aan in het tweede en derde lid: in beginsel zijn slechts de deelgenoten
tezamen bevoegd tot beheer (lid 2) alsmede tot beschikken of verrichten van eventuele andere
handelingen ten aanzien van het goed (lid 3). Alleen voor gewoon onderhoud of tot behoud
van het gemeenschappelijke goed kan men bij regeling afwijken (lid 1).
Iedere deelgenoot kan over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed beschikken (art.
3:175). Maar ook hierbij geldt dat uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten kan
voortvloeien, dat beschikken over het aandeel alleen geoorloofd is indien de overige
deelgenoten ermee instemmen.
Hoofdstuk 10
Eigendomsrecht
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
Kenmerken eigendomsrecht:
- Eigendom is het volledigste recht. Daarmee wordt uitgedrukt dat het eigendomsrecht
onder alle zakelijke rechten verhoudingsgewijs het meest omvattend is.
- Eigendom is nooit dochterrecht. Eigendom is zelf nooit een beperkt recht, in de zin
van art. 3:8.
- Eigendom bergt in de kiem alle zakelijke rechten in zich, kan bezwaren met beperkte
rechten.
- De bevoegdheden van de eigenaar vormen een eenheid.
- Absoluut karakter en droit de suite. Anders dan het recht dat voortvloeit uit een
verbintenis (relatief recht) kan het eigendomsrecht in beginsel tegenover iedereen
worden ingeroepen. Met droit de suite wordt bedoeld dat dit recht de zaak waarop het
rust volgt.
De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van eenieder die haar zonder recht houdt, op te
eisen, zo bepaalt art. 5:2. Met de revindicatie vordert men niet zijn eigendom terug, maar het
bezit van de zaak. De revindicatie veronderstelt immers dat men nog eigenaar is.
Hinder volgens art. 5:37:
‘De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van
Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het
verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of
lucht of door het ontnemen van steun.’
Het hangt dus af van de omstandigheden. Dit is een vaag criterium maar uit de veelheid van
rechterlijk uitspraken over hinder vallen wel enkele meer algemene gezichtspunten te
distilleren:
- Plaatselijke omstandigheden, is het gebruikelijk op de locatie of niet? Voor het
platteland en industriegebieden gelden er andere maatstaven dan in de stad.
- Wie zat er het eerst? Kan een factor zijn in het afwegingsproces.
- Het algemeen belang vraagt soms dat we bepaalde hinderlijke gevolgen accepteren.
- Het aantrekken van de belangen van de schadelijder. Voldoende doen om de gevolgen
van de hinder te verzachten.
,Misbruik van eigendomsrecht (art. 3:13 BW)
‘Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander
doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval
men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het
belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen
komen.’
In welke situaties? In verband met het eigendomsrecht komt misbruik van recht ter sprake in
zoverre men door gebruik te maken van zijn eigendom een ander onrechtmatig kan benadelen.
Maar er kan ook sprake zijn van misbruik van eigendomsrecht ingeval de eigenaar op grond
van zijn recht een bevoegdheid doet gelden die hij gelet op de bijzondere omstandigheden van
het geval, niet kan uitoefenen.
Natrekking, vermenging en zaaksvorming
In de artikelen 5:14 tot 5:16 worden de drie onderling verwante rechtsfiguren geregeld. In al
deze gevallen verliezen de oorspronkelijke zaken hun identiteit. Daarmee verdwijnen ook alle
op die zaken bestaande rechten, inclusief het eigendomsrecht.
Bij natrekking wordt een zaak bestanddeel van een andere zaak (hoofdzaak) en verliest
daarmee haar zelfstandigheid, zij gaat op in die andere zaak. Men denke bijvoorbeeld aan een
chip die in een computer wordt gezet of aan een motor die in een auto wordt gemonteerd.
In geval van zaaksvorming wordt uit een zaak of uit meerdere zaken een nieuwe zaak
gevormd, bijvoorbeeld een beeld dat wordt gehouwen uit een klomp marmer of een pak dat
wordt vervaardigd uit verschillende stukken stof, knopen en draad.
Bij vermenging heeft men te maken met het samenvloeien van niet individualiseerbare zaken.
Zoals een lading graan die in een pakhuis bij ander graan wordt gestort of vloeistoffen die bij
elkaar worden gegoten.
Natrekking roerende zaken
Het eerste lid van art. 5:14 bepaalt dat de eigendom van een roerende zaak die een
bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken, overgaat
op de eigenaar van de laatstgenoemde zaak. In het derde lid van dit artikel kan men lezen dat
als hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak
aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd. De
rechter zal dus in een voorkomend geval moeten kiezen of hij zich van het waarde criterium
dan wel van de verkeeropvatting bedient.
Iets dergelijks zal volgens de parlementaire geschiedenis gelden als in een zilveren of gouden
ring een kostbaar juweel wordt gezet (de ring is hoofdzaak) maar hier is de situatie alweer
minder sprekend. Toepassing van het waarde criterium lijkt ook verdedigbaar en een andere
oplossing is zeker aangewezen als het juweel ten opzichte van de ring zo opvallend is dat de
ring vooral dienstdoet om het juweel te kunnen dragen.
Vermenging
Bij vermenging behandelt het recht het geheel als één zaak en zijn blijkens art. 5:15 de regels
van natrekking van toepassing. Is er sprake van een als hoofdzaak te beschouwen component,
dan komt de gehele zaak dus toe aan de eigenaar van die component. Is er geen hoofdzaak
aanwijsbaar, dan ontstaat mede-eigendom (art. 5:14 lid 2). Bij vermenging moet er geen
sprake zijn van scheppende arbeid, dan betreedt men namelijk het terrein van de
zaaksvorming.
,Zaaksvorming
De omschrijving van zaaksvorming geeft twee kernvereisten: er moet een nieuwe zaak
ontstaan en deze moet door iemand zijn gevormd uit een of meer roerende zaken. Nadere
regels zijn ook bij zaaksvorming vooral nodig voor het geval dat de oorspronkelijke zaken
verschillende eigenaars hadden.
Als hoofdregel geeft het eerste lid aan dat niet de zaaksvormer, maar de eigenaar van de
oorspronkelijke zaak eigenaar wordt van de nieuwe zaak. Dit is meer van toepassing indien
iemand ‘per ongeluk’ een zaak vormt. Hadden de oorspronkelijke zaken verschillende
eigenaren, dan valt men terug op de regels van art. 5:14 en moet worden bezien of er een
hoofdzaak kan worden aangewezen.
Dit alles wordt echter anders als de zaaksvormer voor zichzelf vormt of doet vormen, met
zaken die onder eigendomsvoorbehoud van iemand anders vallen. In dat geval wordt hij enig
eigenaar van de nieuwe zaak, zie tweede lid. Deze regel wijkt weer als de kosten van de
zaaksvorming dermate gering zijn dat ze dit ingrijpende gevolg niet rechtvaardigen.
Ook kan van zaaksvorming ‘voor zichzelf’ sprake zijn als men in opdracht zaken maakt, zelfs
als dit met materialen afkomstig van de opdrachtgever geschiedt. Hiervoor is volgens de Hoge
Raad uiteindelijk bepalend of de rechtsverhouding tussen partijen, bezien in het licht van de
verkeersopvatting (Breda/Antonius-arrest). Bij industriële fabricage zal een en ander afhangen
van de vraag wie de beslissende invloed heeft op de wijze van productie en op de definitieve
vorm van het product en wie het risico draagt ter zake van verliezen wegens tegenvallende
bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het nieuwe product.
Natrekking als wijze van eigendomsverkrijging
Art. 5:20 geeft aan wat tot de eigendom van de grond behoort, sprake van verticale en
horizontale natrekking (art. 5:20 lid 1 sub e jo. 5:3 jo. 3:4).
Ter compensatie van de beperkingen die het recht van eigendom in de ruimte boven en onder
het grondoppervlak te zien geeft, verschaft de wet in art. 5:21 de grondeigenaar een
gebruiksbevoegdheid ten aanzien van die ruimte. Hij hoeft dingen op zijn grondgebied niet te
dulden. Het tweede lid van art. 5:21 bepaalt dat het gebruik van de ruimte boven en onder de
oppervlakte aan anderen is toegestaan indien dit zo hoog boven of zo diep onder de
oppervlakte plaatsvindt, dat de eigenaar geen belang heeft zich daartegen te verzetten. De
bewijslast rukt hierop degene die zich van de ruimte boven of onder het grondoppervlak
gebruik wil maken.
Mandeligheid (art. 5:60)
Is een bijzondere vorm van mede-eigendom van een onroerende zaak, die tot
gemeenschappelijk nut van meerdere erven strekt. Het betreft hier een regeling met een veel
zakenrechtelijker inslag dan het burenrecht.
Volgens art. 5:60 moet voor de mandeligheid uit rechtshandeling aan twee vereisten zijn
voldaan: de onroerende zaak moet gemeenschappelijk eigendom zijn van de eigenaars van
twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven zijn bestemd bij een
tussen hen opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in openbare
registers.
,Door middel van mandeligheid door rechtshandeling kan men al deze gemeenschappelijke
voorzieningen voor de huidige, maar ook voor de toekomstige erfeigenaren waarborgen. De
mandeligheid is immers, hoewel naburigheid niet wordt vereist, afhankelijk van de eigendom
van erven (art. 5:63).
In de tweede plaats is er mandeligheid uit de wet. Art. 5:62 noemt de vrijstaande scheidsmuur,
het hek of de heg. Deze erfafscheidingen zijn gemeenschappelijke eigendom en mandelig,
indien de grens van twee aan verschillende eigenaren toebehorende erven er in de lengte
richting onderdoor loopt. Een muur, hek of heg die geheel op een der erven staat, is eigendom
van de eigenaar van dat erf.
,Jurisprudentie
HR 12 januari 1968, NJ 1968/274 m.nt HD (Teixeira de Mattos)
In de kluis van de bank Teixeira de Mattos lagen aandelencertificaten. Eisers in de procedure
stellen eigenaar te zijn. Omdat de serienummers niet genoteerd zijn is het niet vast te stellen
welke van de eiser zijn. De eisers willen nu de bank in surseance van betaling is gesteld hun
niet identificeerbare certificaten terug.
Wie is de eigenaar van de certificaten? De bank of de eisers?
“…daar deze certificaten, die deel uitmaken van de algemene effectenvoorraad van Teixeira,
welke ook met betrekking tot de onderhavige soort stukken voortdurend aan wisseling
onderhevig is geweest, en t.a.v. welke certificaten niet is kunnen worden vastgesteld dat zij
dezelfde zijn als de door Mulder en Peijnenburg in bewaring gegeven stukken en evenmin dat
Teixeira deze is gaan houden voor Mulder en Peijnenburg hetzij afzonderlijk hetzij tezamen,
moeten gelden als eigendom van Teixeira;”
Wanneer iemand zijn eigendomsrecht op een zaak uit een hoeveelheid soortgelijke zaken
erkend wil zien, dan moet hij exact kunnen aanwijzen welke de aan zijn gepretendeerd recht
onderworpen zaak is.
HR 5 oktober 1990, NJ 1992/226 m.nt. WMK (Breda/St Antonius)
Breda geeft Antonius opdracht tot het vervaardigen van bochten, rompen en venturies. Zowel
de specificaties als het materiaal worden door Breda aangeleverd. Breda blijft echter achter
met betaling, waarna Antonius zich beroept op het eigendomsvoorbehoud. Breda meent echter
dat Antonius nooit eigenaar van de zaken is geweest, aangezien volgens haar Antonius de
zaken heeft gevormd voor Breda.
Heeft Antonius voor zichzelf gevormd, of heeft Breda voor zichzelf doen vormen?
“Het betoog van Breda in dit geding komt erop neer dat Breda de betreffende zaken voor
zichzelf door Antonius heeft doen vormen uit de door Breda daartoe ter beschikking gestelde
materialen. Indien komt vast te staan dat dit geval zich hier inderdaad voordoet naar zijn
strekking – overeenkomend met die van het nader uitgewerkte art. 5:16 lid 2 mee dat Breda en
niet Antonius eigenares van de gevormde zaken is geworden. Of dit geval zich voordoet, zal
afhangen van hetgeen in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen uit
de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit. Bij een industriële fabricage – zoals hier aan
de orde is – zal het daarbij aankomen op de vraag wie beslissende invloed had op de wijze
van productie en de definitieve vorm van het product en wie in het kader van die
rechtsverhouding het risico droeg ter zake van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid,
verhandelbaarheid of winstgevendheid van het product.”
De omstandigheden die bij industriële fabricage een rol spelen bij de beoordeling van de
rechtsverhouding (voor zichzelf doen vormen of voor zichzelf gevormd?): Wie heeft
beslissende invloed op de wijze van productie en de definitieve vorm? Wie draagt het risico
van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid
van het product? De waarde van de materialen en de bewerking is in beginsel niet van belang.
,HR 15 november 1991, NJ 1993/316 m.nt. WMK (Dépex/Bergel)
Depex levert onder eigendomsvoorbehoud een destillatieinstallatie aan Bergel. De apparatuur
wordt geplaatst in de fabriek van Bergel, echter wordt de rekening niet voldaan. Na
faillissement van Bergel vordert Depex afgifte van de installatie op grond van haar
eigendomsvoorbehoud. De curatoren van Bergel menen echter dat de installatie is
nagetrokken en nu bestanddeel is van het onroerend goed van Bergel.
Wordt het eigendomsvoorbehoud van Depex doorbroken door natrekking van de installatie
door het fabrieksgebouw?
Als het gebouw en de apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, is
dat een aanwijzing dat naar verkeersopvattingen natrekking heeft plaatsgevonden. Hetzelfde
geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw – gebouw
dienende tot het huisvesten van een productie-inrichting – bij ontbreken van de apparatuur als
onvoltooid moet worden beschouwd. De functie van de installatie in het productieproces is
niet van belang.
HR 14 februari 1992, NJ 1993/623 (Hinck/Van den Werff & Visser (Love Love))
Love Love was de naam van een zeilschip. Dit schip werd in opdracht van Hinck gebouwd
door Classic Yacht. Classic Yacht betrok het casco van het schip van Van der Werff & Visser
(de cascobouwer).De cascobouwer werd echter niet betaald door Classic Yacht, waarna zij
zich beriep op het eigendomsvoorbehoud. Hick beroept zich op de derdenbescherming van
3:86 BW.
Rechtsvraag
Het komt neer op een aantal vragen:
Trekt het inmiddels afgebouwde schip na met het casco? Betreft het een zeeschip (voor
toepasselijkheid van art. 310 WvK)? Is het eigndomsvoorbehoud geldig?
Oftewel: Inzet van dit geding is de vraag of de cascobouwer ook thans nog eigenares van het
schip is.
“Uit het wettelijk stelsel met betrekking tot schepen (...) volgt dat het casco van een schip, als
schip in aanbouw, reeds moet worden aangemerkt als een schip en dat de identiteit van dit
schip niet verandert doordat het wordt afgebouwd en wordt voorzien van
voortbewegingswerktuigen en navigatie-apparatuur. (…)
Middel I berust op de stelling dat het hof niet heeft beslist dat het schip een zeeschip is. Deze
stelling mist feitelijke grondslag. Blijkens zijn verwijzing naar art. 314 (oud) K heeft het hof
het schip als zeeschip aangemerkt en dienovereenkomstig (...) geoordeeld dat art. 2014 BW
(oud) toepassing mist.”
Een drijvend casco van een zeeschip heeft een eigen identiteit welke blijft bestaan als dat
casco wordt afgebouwd.
, HR 24 maart 1995, NJ 1996/158 m.nt. WMK (Kuikenbroederij)
In 1978 is er door de Rabobank een krediet verleend aan Hollander’s Kuikenboerderij.
Hollander’s Kuikenboerderij heeft al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee in
eigendom aan de Rabobank overgedragen tot zekerheid van terugbetaling van het krediet.
Euribrid is leverancier van Hollander’s Kuikenboerderij en levert eieren onder
eigendomsvoorbehoud, die vervolgens door Hollander’s Kuikenboerderij worden uitgebroed
door middel van een gemechaniseerd proces. In 1985 gaat Hollander’s Kuikenbroederij
failliet. De Rabobank eist de in het bedrijf aangetroffen kuikens als haar eigendom op.
Euribrid eist betaling van de openstaande vorderingen op Hollander’s Kuikenbroederij, en
vordert de kuikens terug krachtens haar eigendomsvoorbehoud. De Rabobank stelt echter dat
de kuikens ten opzichte van de eieren nieuwe zaken zijn en zodoende niet onder het
eigendomsvoorbehoud vallen.
De rechtsvraag die in deze zaak centraal staat, is of er sprake is van zaaksvorming en wie de
eigenaar is van deze zaken (art. 5:16).
De Hoge Raad oordeelt dat er door het uitbroeden van de eieren sprake is van zaaksvorming.
Het gaat in het onderhavige geval om broedeieren, die door Euribrid aan Hollander’s
Kuikenbroederij zijn afgeleverd. Voor de ontwikkeling van de zich daarin bevindende
embryo’s tot kuikens is een broedproces nodig. Door de aflevering van de eieren heeft
Euribrid Hollander’s Kuikenbroederij in staat gesteld de eieren bedrijfsmatig, in een
gemechaniseerd proces, te doen uitbroeden. De behandeling van de eieren door Hollander’s
Kuikenbroederij moet als een vorming van nieuwe zaken, te weten de kuikens, worden
aangemerkt en de Rabobank is daardoor eigenaar van de kuikens geworden.
Wanneer natuurkrachten planmatig en doelbewust worden ingezet om tot een nieuwe vorm te
komen, is er sprake van zaaksvorming. Door het uitbroeden van een ei door middel van een
gemechaniseerd proces, ontstaat derhalve een nieuwe zaak als bedoeld in art. 5:16 BW.
Eieren en kuikens zijn verschillende zaken omdat een kuiken door het ei te verlaten een
zodanige gedaantewisseling ondergaat dat een zaak ontstaat die naar verkeersopvattingen een
eigen, van die van de oorspronkelijke zaak te onderscheiden, identiteit heeft. Iemand die een
zaak doet vormen uit een niet aan hem toebehorende zaak, wordt eigenaar van de nieuwe
zaak. Diegene die een eigendomsvoorbehoud heeft op geleverde eieren, wordt derhalve niet
de eigenaar van de kippen. Een ‘verlengd’ eigendomsvoorbehoud op toekomstige nieuwe
zaken is niet mogelijk. Dwingend recht verzet zich daartegen.