Samenvatting samenleving hoofdstuk 9
De door mensen gevormde fysieke omgeving noemen we de ‘gebouwde omgeving’. Dit ontstond
vroeger al bij de agrarische revolutie. Tegenwoordig wonen er meer mensen in steden dan
daarbuiten. Dit is voor het eerst in de geschiedenis en ook nog lang niet voorbij.
Sedentarisering= de vestiging in permanente nederzettingen en behuizingen.
In dit hoofdstuk worden twee centrale thema’s besproken die betrekking hebben op mensen en hun
leefomgeving. (1. De sociologie van steden, stedelijke gebieden en verstedelijking. 2. De relatie
tussen mensen en hun natuurlijke milieu.)
9.1 De opkomst van steden en verstedelijking
De eerste steden ontstonden parallel aan de ontwikkeling van een meer complexe samenleving.
Vroeger fungeerde de stad als centra voor handel (markt), politieke macht (fort) en religie (tempel).
De stad bood economische, politiek-militaire en religieuze (affectief-cognitief) bindingen.
Vroeger ontwikkelde mensen bijvoorbeeld ploegen waardoor
er meer geproduceerd werd en er surplus ontstond. De boeren
hadden dus meer graan dan ze zelf verbruikten. Het is een
noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van een stad: een
zodanig niveau van regelmaat in de productie dat niet iedereen zich daar
dagelijks meer om hoeft te bekommeren en sommigen zich op andere activiteiten kunnen toeleggen
(bijv. handel, ambacht, oorlogvoering, bestuur en priesterschap). Er ontstaat ook concurrentie tussen
deze mensen die dezelfde ambacht beoefenen en dicht bij elkaar zitten: in steden.
Voorbeeld:
Rome had in zijn bloeitijd meer dan 1 miljoen inwoners en in de middeleeuwen nog maar 20.000
inwoners. Dat komt doordat het lot van steden in traditionele agrarische samenlevingen
doorgaans hecht was verbonden met de staatsmacht, want het was vooral met politieke middelen
-fysieke dwang – dat het voedsel surplus aan de agrarische bevolking werd onttrokken.
Als het rijk in verval raakt dan is het met de bloei van de steden vaak ook gedaan. Toen het
Romeinse rijk viel, vielen er ook Europese steden. Door de sterke politieke verbrokkeling in die tijd
hadden veel steden een betrekkelijk grote mate van autonomie (stadsrechten) en ontwikkelen zich
tot centra van economische dynamiek.
Door de uitbreiding van de internationale en intercontinentale handel werden Antwerpen (16 e
eeuw), Amsterdam (17e eeuw) en Londen (18e eeuw) op hun beurt centrale steden. Vanaf de 18 e
eeuw groeiden steden nog sneller door de industriële revolutie.
Stedelijk proletariaat= ook wel arbeidsklasse genoemd. Dit zijn de mensen die voor hun eigen
levensonderhoud afhankelijk zijn van hun eigen arbeid die verhandeld wordt op de arbeidsmarkt.
Rond 1900 werd de sociale kwestie opgelost door de Woningwet. Deze wetgeving maakte deel uit
van een ontwikkeling van toenemende overheidszorg in de 20 ste eeuw, die resulteerde in de
verzorgingsstaat.
, Derdewereldlanden:
Kennen een stedelijke groei van 4%. Dat is meer dan er ooit in Europa heeft plaatsgevonden.
Er is een faseverschil met de economisch ver ontwikkelde landen. Latijns-Amerika loopt
bijvoorbeeld achter over Nederland
De bevolking van het platteland in dit soort landen groeit nog steeds. De voedselvoorziening
die nodig is voor steden is dus nog lang niet op en kan dus nog wel even doorgaan.
Steden= grote, dichtbevolkte nederzettingen met omvangrijke industriële en dienstverlenende
activiteiten.
Wat mensen vooral naar steden trekt is de veelheid aan dienstverlenende instellingen, die zowel
werkgelegenheid als voorzieningen voor afnemers en consumenten bieden. In steden is er plaats
voor banken, ziekenhuizen, theater etc. Dit soort voorzieningen zorgt ervoor dat er ook mensen naar
de steden komen die er niet wonen. Denk hierbij aan toeristen of forenzen. Grote steden die
knooppunten vormen in het internationale economische systeem heten ook wel: headquarters.
De financiële macht die in steden als New York plaatsvindt zorgt ook voor een tweedeling die groter
is in dit soort steden dan in de kleinere.
De zeer welvarende, kosmopolitische categorie De mensen die laagbetaalde diensten
van managers en professionals verrichten voor mondiale elite (vaak migranten)
Waarom verhuizen mensen naar de stad? (de stad is aantrekkelijk, maar het platteland kan ook zo
onaantrekkelijk zijn dat mensen weg gaan)
Pull factoren: Push factoren:
Kans op werk Slechte levenscondities op het
Sfeer van de stad platteland
Mentale vrijheid Gebrek aan werk op het platteland
Faciliteiten Aardbevingen, overstromingen,
Aanwezigheid van subculturen verdroging
Suburbanisatie= er vond eerst urbanisatie plaats waarbij mensen van het platteland naar de stad
verhuisden. Later verhuisden de mensen weer naar buiten de stad in bijvoorbeeld
suburbs/voorsteden.
Ging gepaard met:
Agglomeratie= stedelijk gebied. Een aaneenschakeling van nederzettingen waarvan de inwoners
zich gedragen alsof ze 1 stad zijn.
En:
Conurbatie= een agglomeratie die bestaat uit meerdere steden en door de bevolkingsgroei fysiek
aan elkaar zijn gegroeid.
Zodra een stad of stedelijke agglomeratie groter dan 10 miljoen is wordt er gesproken van een
megastad (Lagos, Delhi, Mexico City, New York, LA, Londen, Parijs, Tokio en Moskou).
9.2 Wat zijn steden eigenlijk?
De grootte van een stad is een relatief begrip. Winschoten is een stad, maar vergeleken bij Den Haag
erg klein. Wanneer je Den Haag weer met New York vergelijkt dan is Den Haag weer klein.
Grotestedenbeleid= extra aandacht schenken aan maatschappelijke problemen als wonen,
werken en leven. Het idee was dat deze problemen in de steden groter zijn. Eerst gericht op de
grote vier, maar nu zit bijvoorbeeld Emmen er ook al bij.