H1 Algemene inleiding
1.1 (nrs. 1-2) Waar in het Burgerlijk Wetboek is het personen- en familierecht te vinden?
Het personen- en familierecht ziet op de status van (natuurlijke) personen, denk bijv. aan hun
rechtsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid. Zo regelt het o.a. de rechtsgevolgen van de
geboorte van een kind, wiens naam het krijgt en wie het gezag erover heeft, maar ook hoe
meerderjarigen beschermd kunnen worden, wie onderhoudsplichtig zijn en wie kunnen huwen.
In Boek 1 BW zijn de meeste regels omtrent het personen- en familierecht te vinden. Ook het
algemene vermogensrecht bevat regels uit dit rechtsgebied, zie bijvoorbeeld, art. 3:15, 59, 78, 79
en 326, en 6:216 BW.
1.2 (nr. 3) Hoe verhouden het personen- en familierecht en het huwelijksvermogens- en
erfrecht zich tot elkaar?
Het huwelijksvermogensrecht, geregeld in de titels 1.6 t/m 1.8 BW, valt onder het personen- en
familierecht. Ingevolge art. 1:80b worden de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd
partnerschap ook door deze titels beheerst. Het erfrecht is te vinden in Boek 4 BW. Het erfrecht en
huwelijksvermogensrecht vormen samen het familievermogensrecht.
1.3 (nrs. 4-6) Welke betekenis heeft het verdragenrecht voor het personen- en
familierecht?
EVRM
Sinds het Marckx-arrest van het EHRM uit 1979 is het EVRM het belangrijkste verdrag voor ons
personen- en familierecht. Het Hof oordeelde dat het onderscheid dat het Belgische recht maakte
tussen gehuwde en ongehuwde moeders en tussen wettige en onwettige kinderen niet toegestaan
was. Centraal stonden de artikelen 8 en 14 EVRM, die van grote betekenis zijn voor ons personen-
en familierecht. Artikel 8 EVRM omvat het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en
gezinsleven. In artikel 14 EVRM is het recht op gelijke behandeling vastgelegd.
Relevant voor het personen- en familierecht is tevens artikel 12 EVRM (recht om te huwen en een
gezin te stichten). De Protocollen bij het EVRM zijn ook een grotere rol van betekenis gaan spelen,
met name art. 1 Protocol 1 EVRM (eigendomsrecht) wordt steeds vaker ingeroepen. Is bijvoorbeeld
het leerstuk van de legitieme portie (art. 4:63 e.v.) te beschouwen als een inbreuk op de
testeervrijheid van de erflater? Zie tot slot ook art. 7, 9, 21, 23, 24, 25, 26 en 33 Handvest van de
grondrechten van de EU.
IVBPR
Het tweede verdrag dat van grote betekenis is voor ons personen- en familierecht, betreft het
IVBPR: Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De artikelen 8, 12 en 14
EVRM lijken erg op de artikelen 2, 17, 23, 24 en 26 IVBPR. Het IVBPR wordt vaak ingeroepen als
een van de discriminatoire bepalingen uit Boek 1 BW in het geding is, maar sommige IVBPR-
bepalingen kunnen ook rechtstreeks worden ingeroepen ex art. 94 GW.
Overig
Overige regelingen die van belang zijn voor het personen- en familierecht: titels 10.1-10.7 BW
(internationaal privaatrecht) en het VN-Vrouwenverdrag.
1.4 (nr. 7) Bijzondere wetten
Naast Boek 1 BW zijn ook enkele bijzondere wetten relevant. Voorbeelden betreffen de Wet
opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de Pleegkinderenwet, de Embryowet, de Jeugdwet, de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, de Wet verevening pensioenrechten bij
scheiding en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.
1.5 (nr. 8) Familieprocesrecht – Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
In Boek III, titel 6, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het familieprocesrecht
geregeld. Deze bepalingen zijn relevant ingeval van o.a. echtscheidingszaken. Zie ook Boek 1 titel
3, titel 8 en titel 11 afdeling 5. Artikel 803 Rv ziet op de openbaarheid van de behandeling van
personen- en familierechtelijke zaken.
,1.6 (nr. 9) Welke onderwerpen worden in dit boek behandeld?
Aan de orde komen het huwelijksrecht, naamrecht, scheidingsrecht, afstammingsrecht,
alimentatierecht, gezag, minderjarigheid, omgang en informatie en de bescherming van
meerderjarigen. Het boek behandelt deze onderwerpen analoog aan de volgorde van Boek 1 BW.
H2 Algemene bepalingen
2.1 (nr. 11) Wat houdt rechtsbevoegdheid in?
Ingevolge art. 1:1 lid 1 BW is iedereen die zich in Nederland bevindt ‘rechtsbevoegd’. Je bent vrij
en bevoegd tot het genot van burgerlijke rechten, oftewel een rechtssubject: subject van rechten
en verplichtingen. Let op, er is een onderscheid tussen rechtsbevoegdheid, handelingsbevoegdheid
en handelingsbekwaamheid! Handelingsbekwaamheid: het zelfstandig kunnen verrichten van
rechtshandelingen in abstracto. Onder curatele gestelden (art. 1:381 lid 2 BW) en minderjarigen
die handelen zonder toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger (art. 1:234 BW) zijn niet
handelingsbekwaam. Handelingsbevoegdheid: bevoegdheid tot het zelfstandig verrichten van
rechtshandelingen in concreto, zie bijvoorbeeld art. 3:43 BW.
2.2 (nr. 12) Wat geldt ten aanzien van een ongeboren kind?
Ingevolge art. 1:2 BW wordt een ongeboren kind als reeds geboren aangemerkt, indien dit in diens
belang is. Het kind wordt geacht nooit te hebben bestaan, indien het dood ter wereld komt. Dit
fictief bestaan van een ongeboren kind is van belang binnen het erfrecht. Stel dat de vader van het
ongeboren kind (gehuwd met de aanstaande moeder) komt te overlijden vóór de geboorte, dan is
ook dit kind erfgenaam.
2.3 (nrs. 13-15) Wat houden bloed- en aanverwantschap in?
Het bloed- en aanverwantschap is geregeld in art. 1:3 BW. Dit is voor verschillende rechtsgebieden
relevant. Zo mogen nauwe bloedverwanten niet met elkaar trouwen (art. 1:41 BW), is het
alimentatierecht gebaseerd op bloed- of aanverwantschap (art. 1:392 e.v. BW) en kan bijvoorbeeld
curatele tevens worden verzocht door bloedverwanten (art. 1:379 lid 1 BW). Denk ook aan het
erfrecht, art. 4:8 en 10 BW, en het schadevergoedingsrecht (art. 6:106 lid 1 aanhef en sub c, en
108 lid 1 aanhef en sub b). Buiten het BW is verwantschap van belang als het gaat om bijvoorbeeld
het verschoningsrecht van getuigen (art. 165 en 177 Rv. en 217, 219 en 290 lid 5 Sv.).
In de wet wordt met de term ‘familierechtelijke betrekking’ gedoeld op juridische
bloedverwantschap. Zo staan ouders, kinderen en hun bloedverwanten in familierechtelijke
betrekking tot elkaar, art. 1:197 BW. Juridische bloedverwantschap valt vaak samen met
biologische bloedverwantschap, behalve ingeval van bijvoorbeeld adoptie. Ook wanneer twee
ongehuwden samen een kind krijgen en het kind niet wordt erkend of het ouderschap niet
gerechtelijk wordt vastgesteld, is enkel sprake van biologische bloedverwantschap.
De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal geboorten die de
bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Een kind is van zijn ouders een bloedverwant in de eerste
graad (rechte lijn). Van zijn grootouders is het een bloedverwant in de tweede graad (rechte lijn).
Met rechte lijn wordt gerefereerd aan de stamouders. Een broer of zus is een bloedverwant in de
tweede graad (zijlijn). Een oom of tante is een bloedverwant in de derde lijn (zijlijn). Een neef of
nicht is een bloedverwant in de vierde graad (zijlijn).
Door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstaat aanverwantschap, art. 1:3 lid 2 BW. Zo is een
zwager of schoonzus een aanverwant in de tweede graad (zijlijn). Schoonouders zijn aanverwanten
in de eerste graad (zijlijn). Aanverwantschap wordt niet opgeheven door het einde van een
huwelijk of geregistreerd partnerschap.
,H3 Het naamrecht
3.1 (nr. 16) Inleiding
Het naamrecht is geregeld in titel 1.2. Het recht op de naam is een belangrijk
persoonlijkheidsrecht. Iedereen heeft een voornaam en een geslachtsnaam.
3.2 (nrs. 17-18) De voornaam
Ingevolge art. 1:4 lid 1 BW heeft een ieder de voornamen die hem in de geboorteakte zijn
gegeven. Men is erg vrij in het kiezen van de voornaam, maar deze mogen niet ongepast zijn en
ook niet overeenkomen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze ook gebruikelijke voornamen
zijn. Is één van deze beperkingen aan de orde, dan weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand
de voornaam in de geboorteakte op te nemen, zie lid 2. Worden alle voornamen geweigerd en niet
vervangen voor andere of worden überhaupt geen voornamen opgegeven, dan geeft de ambtenaar
het kind ambtshalve een of meer voornamen, zie lid 3.
Het wijzigen (of schrappen) van een voornaam gaat eenvoudiger dan het wijzigen van de
geslachtsnaam. Dit kan namelijk op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke
vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank, zie art. 1:4 lid 4 jo. art. 1:20a lid 1 BW.
3.3 (nrs. 19-23) De geslachtsnaam
Wanneer een kind enkel in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, heeft het haar
geslachtsnaam, art. 1:5 lid 1 BW. Dit is het geval wanneer de (biologische) ouders niet gehuwd zijn
en de man het kind niet heeft erkend. Komt het kind later in familierechtelijke betrekking tot de
vader te staan, dan houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de erkenner en de moeder
samen om een wijziging verzoeken, zie lid 2. Dit geldt ook ingeval van gerechtelijke vaststelling
van het ouderschap. Treden de ouders in het huwelijk of gaan zij een geregistreerd partnerschap
aan, dan kunnen zij ten tijde van deze gebeurtenis verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de
andere ouder zal hebben. Hiervan wordt dan een akte van naamskeuze opgemaakt, art. 1:5 lid 2
BW. Artikel 1:5 lid 3 BW bevat regels omtrent de geslachtsnaam ingeval van adoptie.
Wordt een kind geboren uit een huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan dienen de ouders
samen te verklaren welke geslachtsnaam hun kind zal hebben. Dit kan voor of tijdens de aangifte
van de geboorte worden gedaan, art. 1:5 lid 4 BW. Wordt er geen geslachtsnaam gekozen, dan
gelden de regels uit lid 5. Het zesde lid van art. 1:5 BW ziet op de situatie waarin de moeder na de
geboorte van het kind het ouderschap van de overleden echtgenoot/geregistreerd partner ontkent
en zij op het moment van de geboorte hertrouwt is of een nieuw partnerschap heeft laten
registreren. De moeder en haar echtgenoot/geregistreerd partner kunnen ter gelegenheid van de
ontkenning verklaren welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Hiervan wordt een akte van
naamskeuze opgemaakt.
Op grond van art. 1:5 lid 8 BW dient er binnen een gezin ‘eenheid van naam’ te bestaan. Alle
kinderen – van dezelfde ouders - behoren dezelfde geslachtsnaam te hebben. De naamskeuze die
is gedaan voor het eerste kind is dus bepalend. In het zevende lid is een uitzondering op deze
hoofdregel opgenomen.
Is één van de ouders overleden voordat de naamskeuze is gedaan, of hiertoe niet in staat wegens
diens lichamelijke of geestelijke toestand, dan legt de andere ouder een verklaring omtrent de
naamskeuze af, zie lid 9.
Zijn de ouders onbekend, dan wordt een voorlopige voornaam en geslachtsnaam opgenomen in de
geboorteakte, totdat deze namen bij een koninklijk besluit worden vastgesteld, zie lid 10.
Zie de leden 11 en 12 voor kinderen met een vader van adel of van een lid van het koninklijk huis.
Lid 13 is aan artikel 1:5 BW toegevoegd naar aanleiding van de Wet lesbisch ouderschap, hierdoor
wordt met ‘vader’ (leden 2, 5 en 6) ook de zogenaamde ‘meemoeder’ bedoeld.
Iemand die gehuwd is (of is geweest en niet is hertrouwd), mag de naam van de ander of een
dubbele naam te voeren. Dit geldt ook voor geregistreerd partners. Zie art. 1:9 lid 1 BW voor het
viertal mogelijkheden dat geldt ten aanzien van deze situatie. Is het huwelijk ontbonden door
echtscheiding en zijn daaruit geen (nog in leven zijnde) kinderen voortgekomen, dan kan de
gewezen echtgenoot de rechtbank verzoeken de bevoegdheid van zijn ex-vrouw om zijn naam te
, blijven voeren te ontnemen, zie art. 1:9 lid 2. Dit geldt tevens ingeval van een geregistreerd
partnerschap. Is er wel sprake van kinderen uit het huwelijk, dan kan de rechtbank haar deze
bevoegdheid niet ontnemen (eenheid van naam in het gezin). Ingevolge lid 3 geldt het voorgaande
ook ten aanzien van de man.
In de zaak Burghartz/Zwitserland uit 1994 heeft het EHRM bepaald dat het recht op de naam valt
onder de bescherming van artikel 8 EVRM. Het heeft betrekking op het privéleven en familie- en
gezinsleven, daar het dient als een middel van persoonlijke identificatie en van het horen bij een
familie.
Indien partners niet gehuwd of geregistreerd zijn, mag de ene partner de naam van de andere
voeren, tenzij hierdoor onrechtmatig gehandeld wordt (art. 1:8 jo. 6:162 BW). Het voeren van
andermans naam is onrechtmatig, indien dit geschiedt zonder toestemming en daardoor de schijn
wordt gewekt de ander te zijn of tot diens gezin te behoren. De naam die in de geboorteakte is
opgenomen, blijft echter de officiële naam.
De geboorteakte levert dwingend bewijs op ten aanzien van de geslachtsnaam, art. 1:6 BW jo. art.
151 Rv. De rechter moet de inhoud ervan als waar aannemen, maar tegenbewijs staat vrij.
De geslachtsnaam kan op eigen verzoek of op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger worden
gewijzigd door de Koning, zie art. 1:7 lid 1 BW. Is iemands voor- of geslachtsnaam niet bekend,
dan kan de Koning worden verzocht deze vast te stellen (lid 2). Zie lid 3 voor de gevolgen voor de
geslachtsnaam van de kinderen van de persoon wiens geslachtsnaam is gewijzigd of vastgesteld.
In het Besluit geslachtsnaamwijziging is te vinden welke gronden voor wijziging kunnen worden
aangevoerd.
H4 De woonplaats
4.1 (nr. 24) Inleiding
Met het oog op verscheidene wettelijke bepalingen is het relevant om te weten waar iemand zijn
woonplaats heeft. Gedacht kan worden aan art. 5:134 lid 1 BW (appartementsrecht) en art. 6:41
BW (nakoming van verbintenissen). Daarnaast is de woonplaats van belang voor het
faillissementsrecht en het burgerlijk procesrecht.
4.2 (nrs. 25-26) De woonplaats van een natuurlijk persoon en een rechtspersoon
Ingevolge art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner
woonstede, of bij gebreke hiervan ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Met woonstede wordt
gedoeld op de woning. Waar iemand de woonstede heeft, is afhankelijk van de omstandigheden.
Het meest relevant is waar iemand ’s nachts regelmatig slaapt.
Een rechtspersoon heeft zijn woonplaats daar waar hij volgens wettelijk voorschrift, zijn statuten of
reglementen zijn zetel heeft, zie art. 1:10 lid 2 BW.
4.3 (nrs. 27-28) Het verlies en de verplaatsing van de woonstede
In art. 1:11 lid 1 BW staat hoe een natuurlijk persoon zijn woonstede kan verliezen: door daden
waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. De woonstede kan echter ook verloren gaan door
bijvoorbeeld brand of een gerechtelijke ontruiming.
Een natuurlijk persoon wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan
kennis heeft gegeven aan de betrokken gemeentebesturen op de wettelijk voorgeschreven wijze,
art. 1:11 lid 2 BW.
4.4 (nrs. 29-32) De afgeleide/afhankelijke woonplaats
Minderjarigen en onder curatele gestelden (handelingsonbekwamen) leiden hun woonplaats af van
die van hun wettelijke vertegenwoordiger, art. 1:12 lid 1 BW. Dit zijn de ouders (met gezag) c.q.
de curator. Wanneer beide ouders samen het gezag uitoefenen over hun kind en zij ieder een
andere woonplaats hebben, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk
verblijft of het laatst heeft verbleven, zie echter lid 4.