1
2 VMT-3
3 Brent Schäffer & Bauke de Haan
4
5
LGS1B
1Brent Schäffer & Bauke de Haan
2LGS 1 B
, 6 Vmt 3 Les 1
7 Introductie
8Verlichting en revolutie 1750 – 1815
9Het plaatje is van de bestorming van de Bastille. Tijdens de Franse revolutie
10
11Opdracht 1:
12Plaatjes beoordelen: +, -, +/-
131 +
142 +
153 +/-
164 -
175 +/-
186 +
197 -
208 +
21Een revolutie voeren?
22Wanneer?
23 - wanneer heb je het recht is het legitiem?
24 - wanneer is de gelegenheid/is het opportuun
25 - wanneer is evolutionaire verandering beter?
26Hoe?
27 - Wanneer van bovenaf/van anderop?
28 - Wanneer zonder/met geweld?
29Voorwaarden voor succes?
30 - Mentaliteit?
31 - Voorhoede? Wie trekt de kar?
32 - Kritische massa?
33 - Media?
34Hoe lang?
35 - Hoe zorg je voor borging van de resultaten?
36
37Punten waar naar wij gaan kijken en een revolutie gaan beoordelen.
38
39
40
41
42Sb.2 DE SOLIDE DUISTERNIS VAN DE VERLICHTING
3Brent Schäffer & Bauke de Haan
4LGS 1 B
,43(Uit: Andreas Kinneging, Geografie van Goed en Kwaad. Filosofische Essays. Houten 20058, blz. 449-461. Isbn:
449789049103613)
45De conservatieve rechtsfilosoof Andreas Kinneging is een van de weinige intellectuele
46verdedigers van de opvatting dat Verlichting, Revolutie en Romantiek slecht zijn geweest voor
47de beschaving. Het Verlichtingsdenken is geen zegen, maar heeft de mens ‘tot een ongekend
48zwaarbewapende barbaar gemaakt, een wezen dat alles beheerst behalve zichzelf’, schrijft hij
49in zijn boek De geografie van goed en kwaad (2005). Hieronder volgt een passage uit het
50voorwoord en enkele uit het slothoofdstuk, getiteld 'De solide duisternis van de Verlichting'.
51
52 (Uit het voorwoord)
53(blz. 449-459) Wat is de kern van het conservatieve bezwaar tegen de opvatting van Verlichting en
54Revolutie over de conatie?1 Deze moet worden gezocht in het feit dat in die opvatting wordt ontkend
55dat de mens van nature geneigd is tot het kwade, of, zoals het christendom het uitdrukt, dat de mens
56belast is met de erfzonde. (…)
57 Wat dient te worden verstaan onder geneigdheid tot het kwaad? Daaronder dient te worden
58verstaan dat de mensen niet van nature deugt, omdat hem een aantal kwade aandriften aangeboren
59zijn, waardoor hij niet spontaan en vanzelf tot het goede komt, niet voor anderen, maar evenmin voor
60zichzelf. (…)
61 Het zou beslist onjuist zijn deze geneigdheid tot het kwaad gelijk te stellen aan de
62kwaadwilligheid, aan het willens en wetens, met opzet, kwaad doen of laten gebeuren. (…) Het is
63zonder twijfel de ergste vorm, maar het is niet de enige en waarschijnlijk zelfs de minst voorkomende.
64Naast de kwaadwilligheid moeten ten minste nog twee andere vormen van de geneigdheid tot het
65kwade worden onderscheiden: ten eerste de wilszwakte en ten tweede de onwetendheid, het zich van
66geen kwaad bewust zijn.
67 De wilszwakte is een vorm van slapheid. Paulus’ uitspraak in Romeinen 7:19 is een klassieke
68verwoording van dit fenomeen: ‘Want niet wat ik wil doe ik, het goede, maar wat ik niet wil, het kwade,
69dat doe ik.’ De geneigdheid tot het kwade komt hier dus niet tot uiting in de wil. Integendeel, men is in
70dit geval van goede wil. Maar er blijkt een kloof te liggen tussen wil en daad, die maakt dat het bij
71goede voornemens blijft. Hoe veelvuldig is dit verschijnsel niet?
72 De derde vorm van de geneigdheid tot het kwade is nog alledaagser. Het is de morele
73onnozelheid, het niet beseffen wat voor schade men aanricht, het zich in de letterlijke zin van het
74woord van geen kwaad bewust zijn. Het is deze onnozelheid, die Socrates op het oog had in de
75Platoonse dialogen, waarin hij het verband tussen kennis en deugd aan de orde stelt. Zij heeft weer
76twee gedaantes, ten eerste die van waardeblindheid en ten tweede die van subsumptieblindheid. Van
77waardeblindheid is sprake als het besef van goed en kwaad geheel of gedeeltelijk ontbreekt; van
78subsumptieblindheid als weliswaar het besef van goed en kwaad aanwezig is, maar het eigen
79handelen in een concrete situatie niet adequaat wordt getoetst aan die richtlijnen.
80 Men ziet wel: wie de conservatieve doctrine van de menselijke geneigdheid tot het kwaad zou
81uitleggen als overtuiging dat een ieder van kwade wil is, slechts erop uit schade te berokkenen, slaat
82de plank volledig mis. In de meeste gevallen dat kwaad wordt aangericht, is er van kwaadwilligheid
83waarschijnlijk geen sprake, maar veeleer van slapheid of onnozelheid. (…)
84 Waar het op aankomt is de innerlijke strijd tegen het kwaad in onszelf. Dit is een strijd die
85door gewone stervelingen nooit helemaal gewonnen kan worden, maar die ook beslist niet verloren
86hoeft te worden. Wat gevraagd wordt is een zeker wantrouwen jegens onszelf, een zekere wilskracht
87en doorzettingsvermogen en de principiële weigering zich door kwaadwilligheid te laten leiden: op de
88hoede zijn voor de vijand, karakter tonen in het gevecht en van goede wil blijven. De mens is geneigd
89tot het kwaad en dus geroepen tot een innerlijke strijd en ommekeer om tot het goede te komen.
90Aldus de conservatieve analyse van de menselijke conditie. De mens is genood tot ‘Selbstzwang’ 2, tot
91een inner check, om uit zichzelf in de strikte – i.e. morele en niet slechts juridische – zin van het
92woord ‘op het rechte pad te blijven’. Deze zelfdwang is een taak die moet worden vervuld door het
93geweten, dat de innerlijke bewaarplaats van de moraal is. De zelfdwang door het geweten is de
94voornaamste voorwaarde voor de individuele vrijheid.
95 Om kort te gaan: het conservatisme beschouwt het geweten als het humane element bij
96uitstek in de mens, als dat wat ons waarlijk menselijk – beschaafd – maakt en in staat stelt vrij te zijn.
51 Conatie betekent ‘het streven’. Het gaat hier dus om de opvatting van Verlichting en Romantiek over wat bereikt moet
6worden. (Noot: Bas van der Meijden)
72 Immanuel Kant, Die Metaphysik der Sitten (1797), `Tugendlehre‘, Einleitung. Kant, die gewoonlijk wordt gezien als een
8liberale Verlichtingsfilosoof, kan, in ieder geval wat betreft zijn praktische filosofie, beter geïnterpreteerd worden als een
9conservatieve auteur, daar hij gekant is tegen het naturalisme van de Verlichting.
10Brent Schäffer & Bauke de Haan
11LGS 1 B
, 97Maar tegelijkertijd is het conservatisme doordrongen van de gedachte dat de neiging van de mens tot
98het kwade doorgaans niet volledig uitgeroeid kan worden, waardoor sociale controlemechanismen en
99een juridisch instrumentarium om de mens ‘op het rechte pad’ te houden nimmer ontbeerd kunnen
100worden in een samenleving. Het conservatisme is dan ook geneigd de waarde van sociale en
101juridische instituties te benadrukken. Het gevaar dat deze instituties tegelijkertijd ook in zich bergen,
102moet uiteraard niet worden gebagatelliseerd, maar een veel groter gevaar is gelegen in een oppositie
103tegen deze instituties, vanuit een misplaatst optimisme over de menselijke natuur en daaraan
104ontsproten ondeugdelijke vrijheidsconceptie, zoals we die aantreffen in het Verlichtingsdenken. (…)
105 (blz. 461) Wat stellen liberalisme en socialisme hier nu tegenover? Beide
106wereldbeschouwingen ontkennen, als producten van Verlichting en Revolutie, de menselijke
107geneigdheid tot het kwaad, i.e. de erfzonde. Maar wat stellen ze hiervoor in de plaats als oplossing
108voor het probleem van het kwaad? De Verlichtingsdoctrine bij uitstek is natuurlijk de opvatting dat het
109kwaad niet in de mens maar in de maatschappij moet worden gezocht – de beschaving, het
110christendom, het feodalisme, de eigendom, het kapitalisme, de wet, de opvoeding en wat dies meer
111zij – en dat het derhalve teniet kan worden gedaan door een betere maatschappij tot stand te
112brengen. (…)
113 (blz. 482-487) Het gevolg is dat sedert kort generaties opgroeien, die noch van de klassieke
114traditie, nog van de christelijke traditie iets hebben meegekregen, generaties die het geheel en al
115moeten doen met de opvattingen van het Verlichtingsdenken. Is dat erg? In de ogen van de
116conservatief wel. Het vormt zelfs de grootste bedreiging voor de mensheid anno nu. Het
117Verlichtingsdenken heeft de mens enerzijds bevrijd van de innerlijke morele censor, die volgens
118vroegere generaties nodig was om hem op het rechte pad te houden en zo beschaving, menselijkheid
119en vrijheid mogelijk te maken. Anderzijds heeft het hem een technisch instrumentarium aangemeten
120dat ongeëvenaard is in de geschiedenis. Het Verlichtingsdenken heeft de mens met andere woorden
121tot een ongekend zwaarbewapende barbaar gemaakt, een wezen dat alles beheerst behalve zichzelf.
122 Als deze visie juist is, moeten de effecten van de barbarisering in de werkelijkheid terug te
123vinden zijn. Als we beginnen met de – in meer dan één opzicht – grofste indicatoren van barbarij –
124moorddadigheid en onderdrukking – dan kan volgens de conservatief niet anders dan geconcludeerd
125worden dat de twintigste eeuw een dieptepunt in de mensengeschiedenis was. Honderdzeventig
126miljoen deaths by government alleen al, waarvan een flink deel in Europa; en de aanwezigheid van
127despotische regimes, juist ook in Europa, waarbij vergeleken de tirannieën uit het verleden bijna
128arcadisch ogen. En dit alles in de rotsvaste overtuiging dat de twintigste eeuw ten opzichte van het
129verleden een flinke sprong voorwaarts was qua beschaving, menselijkheid en vrijheid.
130 Wanneer we nu afdalen naar een minder dramatisch niveau en onze blik richten op
131alledaagse ontwikkelingen in deze tijd, die gemakkelijk over het hoofd worden gezien of worden
132afgedaan als onbetekenend, dan zijn er talloze verschijnselen aan te wijzen, die allemaal te maken
133hebben met het geleidelijk verdwijnen van de inner control. Om te beginnen krijgen hierdoor de
134begeertes vrij spel. Hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst, onverschilligheid en hun
135talrijk kroost kunnen ongegeneerd worden gebotvierd en tieren dan ook welig. De gevolgen zijn groot.
136Crimineel en onbehoorlijk gedrag neemt toe: moord, diefstal, gewelddadigheid, fraude, overspel, maar
137ook kwaadsprekerij, smaad, tiranniek gedrag, ongeïnteresseerdheid et cetera. Sociabiliteit en
138altruïsme nemen af: welwillendheid, medelijden, zorg, hulp, bescherming, aandacht, respect, liefde.
139 De noodzaak van sociale controle neemt dus toe, maar de acceptatie ervan neemt recht
140evenredig af, daar ze wordt uitgelegd als een zware inbreuk op de individuele vrijheid. De bijsturing
141en correctie van het handelen van de mens door anderen, wordt als moreel kwestieus ervaren. Dit
142geldt zelfs voor de verhouding tussen ouders en kinderen, die al in een heel vroeg stadium wordt
143geacht ‘zelfstandig’ te kiezen, en dus a fortiori voor alle minder intieme verhoudingen. Dit gebrek aan
144legitimiteit leidt ertoe dat de sociale controle afneemt in plaats van toeneemt. Daarmee vervluchtigt
145een tweede belangrijke bron van maatschappelijke – en spirituele – orde. (…)
146 We leven al met al in een uitermate interessante tijd. De mens- en maatschappijvisie van de
147Verlichtingsdenkers is anno nu tot een vanzelfsprekendheid geworden voor de meeste mensen – zo
148vanzelfsprekend dat zij die spreken vanuit een van de twee oudere tradities vaak zelfs niet meer
149worden verstaan. De maatschappij zoals die zich de komende decennia zal ontwikkelen, zal dan ook
150in het teken staan van dit Verlichtingsdenken. En we zullen dus in staat worden gesteld te beoordelen
151of het Verlichtingsdenken ten langen leste waar kan maken wat het belooft: geluk en vrijheid voor
152iedereen. Laten we hopen dat de conservatieve kritiek op het Verlichtingsdenken niet accuraat is.
153Want dan zou de droom van geluk en vrijheid wel eens onverhoopt kunnen veranderen in een
154nachtmerrie van ongekende ellende en onderdrukking.
155
12Brent Schäffer & Bauke de Haan
13LGS 1 B