INLEIDING STAATS- EN BESTUURSRECHT
Samenvatting bijeenkomst 1 Hoofdstuk II, IV, X, XI en nummers 35 en 60
Hoofdstuk II
Staatsrecht = recht dat is gesteld door en geldt binnen een staat.
Het recht dat ziet op inhoud en functioneren van de instellingen van de staat; het omvat
mede regels over bevoegdheden om regels te stellen en besluiten te nemen.
Het staatsrecht kent subdisciplines:
- Politieke staatsrecht: de regels van de bevoegdheden, werkwijze en taken van de
regering en Staten-Generaal
- Decentralisatierecht: het recht van de lagere overheden (gemeenten, provincies,
waterschappen
- Grondrechten: normen die het optreden van de staat aan banden leggen en
reguleren
Het bestuursrecht heeft gemeen met staatsrecht dat het in een verband ook over
bevoegdheden gaat, alsmede dat er sprake is van normering van bestuursbevoegdheden.
Kenmerken staat:
Territoriale organisatie
Gezag over een op het grondgebied woonachtige bevolking
Beschikt de machtsmiddelen, zoals het geweldsmonopolie
Art. 1 lid 1 IVBPR: alle volken bezitten het zelfbeschikkingsrecht. Dit recht wordt niet
geacht te betekenen dat ieder volk het recht op secessie (afscheiding) dan wel op een
onafhankelijke staat heeft. Zo kent de Duitse en Amerikaanse grondwet geen recht tot
afscheiding.
De EU kan niet als staat gezien worden, omdat de EU formeel een internationale organisatie
is, opgericht bij verdragen (VEU & VWEU), waarbij de soevereine lidstaten unaniem over
verdragswijziging besluiten.
Verschillende betekenissen soevereiniteit:
1. De internationaalrechtelijke betekenis: een staat heeft op zijn grondgebied het
exclusieve geweldsmonopolie en andere staten mogen zich niet bemoeien met de
interne aangelegenheden van een staat
2. Waar ligt in een staat het hoogste gezag: welke autoriteit heeft uiteindelijk het
laatste woord In NL = grondwetgever, omdat de wetgever gehouden is de
Grondwet in acht te nemen en deze alleen met een specifieke procedure en
versterkte meerderheid kan worden veranderd.
3. Het pakket aan bevoegdheden: geweldsmonopolie, belastingheffing, defensie,
buitenlandse betrekking e.d.
4. Ziet op de filosofische/theoretische grondslag van de staat en het overheidsgezag.
Bijvoorbeeld bij ‘volkssoevereiniteit’, wie is het volk?
Het begrip soevereiniteit in relatie tot een staat kan verschillende betekenissen hebben”
1. Om aan te geven dat andere staten zich niet in interne aangelegenheden mogen
mengen
2. Om aan te duiden wie de constituante is van het statelijke gezag
3. Om te expliciteren welk orgaan binnen de staat de hoogste bevoegdheid toekomt
, Constitutie, grondwet en staatsrecht
a. Constitutie en grondwet
Constitutie: het geheel van regels en beginselen dat een staat constitueert en ordent.
Grondwet: het document waarin de meest belangrijke regels over de
staatsorganisatie en de verhouding tussen staat en burgers zijn
neergelegd.
Een staat kan niet zonder constitutie maar wel zonder geschreven Gw (zoals UK).
In het geval van staten met een geschreven grondwet, wordt onderscheiden:
Flexibele grondwet: juridisch relatief eenvoudig, te weten door middel van
gewone wetgeving, te veranderen Zoals Verenigd Koninkrijk
Rigide grondwet: hiervan is er sprake als wijziging van de grondwet aan
specifieke waarborgen is onderworpen en dus (veel) moeilijker is dan het
maken en wijzigen van gewone wetgeving. Landen met een geschreven
grondwet.
Grondwetswijziging in NL: aanvaarding in het parlement in twee lezingen, waarbij
tussen beide lezingen een verkiezing voor de Tweede Kamer moet hebben plaats-
gevonden en het grondwetsvoorstel in tweede lezing een tweederdemeerderheid
behoeft.
Rigiditeit en flexibiliteit kunnen ook in materiële zin worden gedefinieerd Kan qua
inhoud in toepassing en praktijk van interpretatie veranderen. De Amerikaanse Gw is
rigide, maar in materiële zin is er wel flexibiliteit.
De Nederlandse Gw is ook materieel rigide, door toetsingsverbod (art. 120 Gw).
Binnen de EU is van een echte grondwet geen sprake: de constituerende
documenten (VEU & VWEU) zijn internationale verdragen waar soevereine staten
partij bij zijn. Er is wel sprake van een constitutie in de zin dat er regels en
bevoegdheden zijn (verdragen + rechtspraak HvJ).
b. Staatsrecht
Het staatsrecht bestaat veelal uit geschreven regels, maar ook veel
ongeschreven/ongecodificeerde regels. Een regel geld tot het gewoonterecht als er
een vorm van terugkerend gedrag is & een algemene rechtsovertuiging dat dat
gedrag ook juridisch vereist is (opinio iuris seu necessitatis).
Vertrouwensregel: een regering/minister dient het vertrouwen van de Staten-
Generaal te hebben, d.w.z. dat er sprake is van vertrouwen zolang het
tegendeel niet is gebleken. Als het vertrouwens door een parlementaire
meerderheid wordt opgezegd (motie van wantrouwen), dient de bewinds-
persoon ontslag in te dienen.
De TK wordt niet twee keer na elkaar ontbonden over dezelfde kwestie en
dientengevolge na de eerste ontbinding de meerderheidswil doorslaggevend
is.
Naast ongeschreven staatsrecht kunnen staatkundige gewoontes worden
onderscheiden in de vorm van conventies. Conventies zijn informele regels die het
gedrag reguleren van de instituties (EK, TK, regering).