Samenvatting vermogensrecht
Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst
2.1 Praktijkvoorbeelden
Overeenkomst: Een afspraak gemaakt tussen twee of meer personen (partijen), die juridisch
relevant zijn (= uit een overeenkomst vloeien rechten en plichten voort).
Verbintenis: Een rechtsbetrekking tussen twee of meer partijen, op grond waarvan de ene
persoon tegenover de ander tot handelen of nalaten verplicht is, terwijl die ander recht heeft
op dit handelen of nalaten (rechten en plichten).
Obligatoire/verbintenisscheppende overeenkomst: Een overeenkomst die door twee
partijen is gesloten met het doel dat daaruit rechten en plichten voortvloeien.
o Wederkerige overeenkomst: Een overeenkomst die meebrengt dat beide partijen ten
minste zowel een recht verkrijgen als een plicht op zich nemen.
Eenzijdige overeenkomst: Afspraken waaruit slecht één verbintenis voortvloeit en waarbij
dus de ene partij een recht krijgt en de andere partij een plicht heeft.
2.2 Wanneer ontstaat er een overeenkomst?
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De aanbieder kan zijn bod intrekken
als het aanbod nog niet aanvaard is en de aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben
gemaakt (bv. wanneer er een termijn is vastgesteld waarbinnen de aanvaarding moet plaatsvinden).
Als iemand een ander een optie geeft op een bepaald product, dan wordt een aanbod voor de
gegeven periode onherroepelijk gemaakt.
Er ontstaat geen overeenkomst als er geen aanbod, maar slechts een uitnodiging tot het doen van
een aanbod wordt gedaan.
Voor het tot stand komen van een overeenkomst is vereist dat de wilsverklaringen van beide partijen
met elkaar overeenstemmen. De ‘willen’ en verklaringen moeten overeenkomen.
o Hofland/Hennis-arrest
2.3 En toch geen overeenkomst?
Wilsdefect: Wat ik verklaard heb, wilde ik (eigenlijk) niet; daarom kan er, hoewel jij,
wederpartij, dat misschien dacht, ook geen overeenkomst zijn ontstaan. Bij deze gevallen is
er van de kant van een der partijen een discrepantie tussen de wil en de verklaring.
Wils- en vertrouwensleer (‘leer van de dubbele grondslag’) (gerechtvaardigd vertrouwen): Er
komt een overeenkomst tot stand wanneer de wederpartij er in redelijkheid op mocht
vertrouwen dat verklaring en wil van de andere partij wel met elkaar in overeenstemming
waren.
o Eelman/Hin-arrest
Als iemand tijdens een geestelijke stoornis iets heeft verklaard, dan wordt aangenomen dat die
verklaring niet overeenkomstig de wil is geweest, indien:
1. De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of
2. Indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.
, Wilsgebrek: Een partij betoogt dat de verklaring wel strookte met de wil, maar dat de wil op
een gebrekkige wijze tot stand is gekomen (dwaling, bedrog, bedreiging, misbruik van de
situatie).
1. Dwaling
Iemand heeft een overeenkomst gesloten terwijl hij, als hij van de werkelijke situatie op de
hoogte was geweest, die overeenkomst zeker niet had gesloten. De betreffende persoon moet
hebben gedwaald over de zelfstandigheid van de zaak.
Extra voorwaarden van dwaling:
De dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij. Hierbij rust er ook op jou tot op
zekere hoogte een onderzoeksplicht.
De wederpartij had de dwalende behoren in te lichten, maar heeft dit niet gedaan. De
verkoper verkocht zonder te spreken, maar had dit wel moeten doen; hij houdt informatie
achter die hij wel zou moeten vertellen.
De wederpartij ging van dezelfde onjuiste veronderstelling uit als de dwalende. Er geldt hier
één uitzondering: als de wederpartij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had
behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou
worden afgehouden (art. 6:228 BW).
Geen sprake van dwaling:
De dwaling betreft een uitsluitend toekomstige omstandigheid.
De aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de
omstandigheden van het geval brengen mee dat de dwaling voor rekening van de dwalende
behoort te blijven.
2. Bedrog
Er is sprake van bedrog als iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde
rechtshandeling beweegt door opzettelijk onjuiste mededelingen te doen of door daarvan juist
opzettelijk af te zien. Als er kan worden aangetoond dat er bedrog ter sprake is, wordt de schade
altijd vergoed.
3. Bedreiging
Iemand beweegt een ander, met ongewone pressiemiddelen, tot het aangaan van een
rechtshandeling.
4. Misbruik van de omstandigheden
Iemand maakt behendig gebruik van een bijzondere situatie (abnormale geesttoestand,
noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid en onervarenheid) waarin een ander verkeert.
, De overeenkomst, tot stand gekomen als gevolg van wilsgebrek, is vernietigbaar. Dit houdt in dat de
overeenkomst in stand blijft tot het moment waarop de betrokkene zich op het wilsgebrek beroept.
Gebeurt dit terecht, dan betekent dit dat de overeenkomst vanaf dat moment niet meer bestaat en
dat alle verrichte handelingen moeten worden teruggedraaid (de verbintenissen worden gebroken).
Nietig: Rechtshandeling die van de aanvang af nooit geacht te hebben bestaan. De
overeenkomst is niet rechtsgeldig, omdat deze in strijd is met de goede zeden of openbare
orde.
Vernietigbaar: Rechtshandeling die rechtskracht bezit tot het moment waarop deze door (de
wettelijke vertegenwoordiger van) de partij die beschermd wordt, vernietigd wordt.
Handelingsbekwaamheid: De mogelijkheid om onaantastbare rechtshandelingen te
verrichten.
Rechtsfeit: Juridisch relevant feit, omdat er een rechtsregel valt aan te wijzen die een
bepaald rechtsgevolg verbindt aan het betreffende feit.
o Rechtshandeling: Rechtsfeit met een rechtsgevolg dat beoogd is. Prototype voor de
meerzijdige rechtshandeling is de (obligatoire) overeenkomst, voor de eenzijdige
rechtshandeling het testament.
Meerzijdige rechtshandeling: Rechtshandelingen die pas geldig zijn wanneer twee of
meer rechtssubjecten hun op elkaar aansluitende wilsverklaringen kenbaar maken. Dit
zijn overeenkomsten.
Eenzijdige rechtshandeling: Rechtshandelingen die pas geldig zijn als ze worden verricht
door één persoon. Dit zijn zaken als het testament.
o Feitelijke handeling: Er ontstaat een rechtsgevolg waarbij volkomen onverschillig is of dit
rechtsgevolg wel of niet gewild is. Dit zijn (on)rechtmatige daden.
o Blote rechtsfeit: Een feit waaruit rechtsgevolgen voortkomen zonder dat de betrokkene
in staat is daarop wezenlijke invloed uit te oefenen. Dit zijn zaken als geboorte,
overlijden, meerderjarigheid en AOW-leeftijd.