Neuropsychologie
Hoorcollege 1A – zenuwstelsel deel 1
Opbouw vak
• Verplichte literatuur – boeken hoofdstuk Vandierendonck
• Hoofdstuk 20, 23 en 24 – niet alle stof behandelen, zie studiehandleiding.
• Hoorcolleges leidend
• Peerwise, oefenen met tentamenvragen
Organisatie zenuwstelsel
Zenuwstelsel opgedeeld in centraal zenuwstelsel (omsloten door
bot; schedel, wervelkolom) en perifere zenuwstelsel (ook buiten de
botten.)
Perifere zenuwstelsel (zowel somatische als autonome deel)
• Ruggenmergzenuwen (spinale zenuwen)
Zenuwen die via het ruggenmerg in- en uittreden vanuit het zenuwstelsel. 31 paar van. Zenuwen die
prikkels vervoeren van het brein naar de spieren/organen (efferente zenuwen) of zenuwen die prikkels
aanvoeren vanuit de zintuigen naar het brein (afferente zenuwen).
➢ Exteroceptieve prikkels vanuit buitenwereld (vb: tast, druk, pijn, temperatuur)
➢ Introspectieve prikkels van binnenuit het lichaam (vb: positie, beweging, houding, balans van het
lichaam, ledematen, gewrichten, spieren).
• Hersenzenuwen (craniale- of kopzenuwen)
Zenuwen die niet via het ruggenmerg in of uit het zenuwstelsel treden. 12 paar. Treden vanuit de
onderkant naar de hersenen naar hoofd lopen (motorische zenuwen) of rechtstreeks zintuigelijke
signalen van het hoofd naar de hersenen vervoeren (sensorische zenuwen).
Somatische zenuwstelsel
Niet autonoom, perifere zenuwen die interactie mogelijk maken met het lichaam en de buitenwereld.
(zintuigelijke waarneming naar zintuigelijke prikkels van zintuigen naar brein. Of motoriek – commando’s van
brein naar spieren.)
Het autonome zenuwstelsel (regulatie vanuit hersenstam)
Bestuurt o.a. klieren en de gladde spieren van organen, nodig voor vitale levensfuncties.
Voorbeelden daarvan:
Spijsvertering
Verteren van voedsel tot bruikbare door het lichaam opneembare bouwstenen (koolhydraten & eiwitten)
Stofwisseling (metabolisme)
Bewerken en omvormen van deze bruikbare voedingsstoffen (omzetten koolhydraten in glucose, of glucose in
glycogeen)
,Verbranding
Voedingsstoffen omzetten in energie, nodig voor fysieke/mentale actie. Glucose kan worden verbrand of worden
opgeslagen, afhankelijk van je energie behoefte.
Veel behoefte > sympathische deel actief
Weinig behoefte > parasympathische deel actief
Sympatische deel
Actief bij situatie van stress. (fight/flight) Adrenaline aangemaakt (belangrijk bij actief worden van sympathische
deel van zenuwstelsel)
Parasympatische deel
Actief bij het lichaam in rust te brengen. Meer energie naar spijsvertering en reparatiewerkzaamheden. Opslag
van glucose als er meer glucose beschikbaar is dan nodig voor energie. Glucose omgezet in glycogeen en
opgeslagen in lever en spiercellen of eiwitten in spierweefsel of als vet (zuren) in vetcellen). Gebeurt onder
invloed van insuline.
Brein
Omsloten door de schedel
Ruggenmerg
Bevindt zich in de wervelkolom (ruggenmergkanaal). Zenuwen
die door het ruggenwerf loopt. Wervelkolom kun je opdelen in
vijf delen. (cervicale-, thoracale-, lumbale-, sacrale wervels en
het staartbeen). Die delen kunnen weer worden opgedeeld in
segmenten, tussen die segmenten treden zenuwen in en uit.
Strikt genomen, zenuwen die door het ruggenmerg kanaal lopen
geen ruggenmergzenuwen. Ze heten pas zo als ze de
wervelkolom verlaten.
Dwarsdoorsneden ruggenmerg
Rood (centrale zenuwstelsel) – binnen
ruggenmerg kanaal is het centraal
zenuwstelsel. Op moment dat ze naar
buiten treden is het perifere zenuwstelsel
(zwarte cirkel). Aan de voorkant verlaten
de bundels van axonen het ruggenmerg
naar de spieren om bv beweging in gang te
zetten. Bundel axonen met zintuigelijke
informatie verlaten het lichaam aan de
achterkant omhoog richting het brein.
Grijze stof – cellichamen waar de axonen uit ontspringen richting het lichaam
Witte stof – zenuwuitlopers (axonen)
,Reflex – sensorische informatie meteen door geschakeld naar motorneuronen die zorgen voor een terugtrekking
van bv hand. Daarna komt de pijn informatie pas aan in de hersenen. Inward reflexen – bij pijn en temperatuur.
Outward – spier reageert op plotselinge verlenging met een contractie (vb: kniereflex).
Structuur van de hersenen
Twee typen cellen.
1. Neuronen
100-120 miljard, informatieverwerkers
2. Gliacellen
+/- 5 biljoen, de ondersteuners van de neuronen
Neuronen
Functie – signalen ontvangen, verwerken/integreren vervoeren en doorgeven. Neuron
ontvangt input en stuurt output van/naar duizenden andere neuronen.
Opbouw - neuron bestaan uit een cellichaam en daarnaast uitlopers (dendrieten). Op die
Dendrieten zitten spines en daar wordt informatie van andere neuronen ontvangen. Op de
cellichamen wordt de informatie verwerkt. Outputkanaal van het cellichaam is de Axon.
Axon wordt opgesplitst in axon collaterale en teleodendria. Axon collateral maakt contact
met een andere dendritische spine.
Zenuw – grote verzameling axonen die dezelfde route afleggen buiten het brein.
Functioneren van de hersenen
1. Input – verwerken, filteren, integreren en betekenis geven aan prikkels uit omgeving.
2. Optelsom van eerdere ervaringen een interne representatie van omgevingsprikkels creëren (ouders =
eten/veiligheid; slang = gevaar).
3. Output – produceren van gedrag/interactie met omgeving (vb: bescherming zoeken, vinden partner).
Mentale representaties - Hersenen hebben het vermogen om inzicht te krijgen van de structuur van de
werkelijkheid. Voorspellingen doen, verbanden zien, oorzaak-gevolg relaties.
Materialistische breintheorie – Brein voorspelt hoe de wereld daadwerkelijk wordt gezien. ‘brein is een
voorspellingsmachine’.
Werkcollege 1
Relevantie neuropsychologie
- Mythes onderscheppen (vb: leerlingen hebben een bepaalde leerstijl)
- Belangrijk in overdracht met ouders
- Handig in psycho educatie met ouders/kinderen
- Context begrijpen
- Invloed van medicatie begrijpen
, hoorcollege 1B
Locatie en oriëntatie
Frontaal/dorsaal – aan de voorkant
Posteriaal – aan de achterkant
Inferieur of ventraal – onder
Superieur of dorsaal – boven
Lateraal – buitenkant
Mediaal - binnenkant
terminologie
Hersencel = neuron, bestaat uit:
cellichaam, axon (output, lang!),
dendrieten (input)
Synaps: contactpunt, waar neuronen communiceren
Grijze stof: vooral cellichaam en dendrieten (+bloedvaten)
Witte stof: kleur door myeline (laag om axon dat impulsgeleiding versnelt)
Hersenen: opbouw
Onderscheid maken tussen kleine en grote hersenen.
Hersenen opgebouwd uit:
• Cerebrale cortex – schors van grote hersenen
• 4 kwabben: frontale kwab, temporale kwab, pariëtale
kwab en occiptale kwab (achterhoofdskwab)
• Twee helften (hemisferen) – spreiding duidelijk
gemaakt door longitudinale fissuur
• Evolutionair in de Cerebrale cortex – perceptie,
motoriek, hogere orde functies (taal, bewustzijn,
persoonlijkheid)
• Neocortex – evolutionaire kroon, hogere cognitie, die
alleen primaten hebben.
• Subcorticale – gebieden betrokken bij lagere functies.
Structuur cerebrale cortex
Buitenste laag van de hersenen heeft veel plooien (gyri) en groeven (sulci).
Frissuur – diepe sulcus. Voorbeelden hierbij: Laterale frissuur en centrale
sulcus (natuurlijke scheidslijnen voor de kwabben)
Crossed wiring
Informatie wordt gekruist. Informatie in rechter visuele veld komt in de
linkerhelft van de hersenen aan, en vice versa. Idem voor tast, motoriek en
auditief. Auditief heeft ook ipsilaterale verbindingen – aan dezelfde kant.
Hemisterische specialisatie
Brein is symmetrisch als assymetrisch. Sommige functies sterke hemiferische
specialisatie (taal, logisch redeneren, emotionele verwerking, muziek). Beide
kanten verwerken gelijksoortige informatie maar op een andere manier. VB:
links betrokken bij verwerken inhoud spraak en taal , rechts: verwerking
intonatie spraak en visueel-spatiale vaardigheden.