Onderzoekspracticum 1 les 1
LGV H1, 2 & 3
Wetenschappelijk onderzoek is systematisch, navolgbaar en kritisch. Hypotheses die worden
opgesteld zijn gebaseerd op de theorie van het onderzoek.
Conceptueel: het begrip die je in een woordenboek vindt, zijn niet specifiek zoals economische
status.
Operationeel: definieert het concept door te vertellen hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Het
transformeert een abstract concept om in een concreet situatie specifieke term. Gescoorde
doelpunten in een voetbal seizoen.
Het bewijzen van een theorie is logisch gezien onmogelijk, aangezien het bevestigen van een
hypothese die afgeleid is uit de theorie niet betekent dat de theorie waar is. Daarom zijn er
verschillende theorieën over hetzelfde onderwerp. Replicatie is een na-onderzoek van het origineel.
Het falsificeren van een theorie is praktisch gezien onmogelijk. Als de hypothese afgeleid is uit de
theorie en die blijkt niet te kloppen, betekent het dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd.
Een onderzoek kan verschillende doelen hebben:
- Beschrijven, wat er aan de hand is
- Voorspellen, of er een relatie is tussen bepaalde variabelen
- Verklaren: of het een het ander veroorzaakt.
4 soorten onderzoek:
- Beschrijvend: Beschrijven waarom kinderen bijv. agressief gedragen in een klas
- (Cor)relationeel: Onderzoeken of er een relatie is tussen 2 of meer variabelen
- Experimenteel: Onderzoek waarin je iets manipuleert wat mee verandert. De 2 groepen
moeten gelijk staan aan elkaar, alleen 1 variabele (de onafhankelijke) verandert waardoor
ook de (afhankelijke) variabele zou mee moeten veranderen.
- Quasi-experimenteel: als niet alle variabelen/random indelen niet lukt. Het is hierdoor
moeilijk goede conclusies te trekken.
Variabelen: zijn altijd discreet, oogkleur, haarkleur, afkomst, gender
Soorten variabelen:
Independent: Oorzaak, bijvoorbeeld het soort film die proefpersonen te zien krijgen
Dependent: Gevolg, De reactie van de kinderen op het soort film
Variantie s2 wordt gebruikt om de hoeveelheid waargenomen variabiliteit in het gedrag van
deelnemers aan te geven. Hiervoor wordt als voorbeeld range gebruikt. Als je groot – klein van elkaar
aftrekt zie je hoeveel range er is tussen de twee variabelen. De variantie laat weten hoe dicht op
elkaar de score set rond het gemiddelde (mean) hangt.
Mean wordt berekend door: y=Σ y i ∕ n
Sigma Σ : optelsom van alle individu scores y i
2 2
Variantie formule: s =Σ ( y i− y ) ∕ ( n−1 )
,Meetschalen
Nominale schaal: De nummers die participanten krijgen zijn labels, is categorisch. Heeft geen
volgorde of afstand, bijvoorbeeld Jongens 1 meisjes 2.
Ordinale schaal: Het rangschikken van een reeks kenmerken of gedragingen, is categorisch. Zoals
opleiding.
Interval schaal: Gelijke verschillen tussen de nummers reflecteert gelijke verschillen tussen
participanten, is numeriek. Temperatuur.
Ratio schaal: heeft een absoluut 0 punt, er worden reële getallen gebruikt die je kan optellen,
aftrekken, vermenigvuldigen etc. Is numeriek. Zoals bijvoorbeeld, gewicht en lengte.
Modus Mediaan Gemiddelde Range SD SD² IQR
Nominaal X - - - - - -
Ordinaal X X ? ? ? ? ?
Interval X X X X X X X
Ratio X X X X X X X
Taartdiagr. Staafdiagr. Histogram Stemplot Boxplot
Nominaal X X - - -
Ordinaal X X - - ?
Interval X - X X X
Ratio X - X X X
Discreet: categorieën waar niks tussen zit zoals leeftijd in jaren.
Continue: Heeft in theorie een oneindig aantal waarden mogelijk, zoals afstand gemeten in km
Test-hertest zorgt voor een grotere vertrouwen in betrouwbaarheid van een onderzoek. Dit kan
bijvoorbeeld door een correlatie coëfficiënt te berekenen.
Inter-item betrouwbaarheid kijkt naar de hoeveelheid consistentie van de variabelen in het
onderzoek.
MMC 1.1 1.2 & 1.3
Uitbijters zijn observaties die buiten het algemene patroon van de distributie liggen.
Gemiddelde ( x ) is het ‘zwaartepunt’
Modus: de meest voorkomende waarde.
Mediaan (M): de middelste waarneming.
, IQR is de inter-kwartiel afstand tussen de 1 e en 3e kwartiel. IQR = Q 3−Q 1 als de IQR meer dan 1,5
keer boven of onder de Q1 of Q3 ligt is het een uitbijter.
Variantie is de standaard deviatie in het kwadraat. Standaard deviatie:
s=
√ 1
n−1
Σ ( x i̇−x )
2
s is niet resistent, een paar uitbijters zorgt voor een grote uitkomst van s.
Als een waarde van minuten naar uur wordt omgerekend schiet de verdeling naar rechts. Dit heeft
effect op het gemiddelde maar niet de deviatie.
Bij het vermenigvuldigen of delen, komt alles dichterbij. Heeft effect op gemiddelde en SD. Effect op
standaard deviatie is niet gelijk aan het effect op variantie, omdat het een kwadraat is van SD.
Aantekeningen les
Niet uitputtend, bij onderzoek woonachtig 3 opties hebben, maar er kunnen ook mensen anders
woonachtig zijn. Als een vraag nominaal is, moet die wederzijds uitsluitend en uitputtend zijn. Anders
is het niet nominaal en een slechte vraag. Bv leiden en Zuid-holland als een antwoord hebben, is niet
uitsluitend want het valt onder elkaar. Bij uitputtend krijg je maar 3 steden als woonachtig optie,
terwijl je ook kan wonen buiten die 3 steden, dit is dan niet uitputtend.
Aselecte steekproef is niet gelijkt aan aselecte toewijzing aan individuen.
Valide percentage is het percentage met de missende waarde eruit, valide percentage wordt dan
hoger dan het normale percentage. 8 met geen mening gaat weg, dus percentage blijft met totaal
166 maar voor valide gaat het –8. Percentage blijft hetzelfde, maar valide gaat omhoog.