Doelstellingen
Week 1
College 1-3: epidemiologie reumatische ziekten
1. Basisprincipes van autoimmuniteit en autoinflammatie, en hoe deze gebruikt kunnen
worden om aandoeningen te classificeren.
AIZ: vermindering van self-tolerantie > immuunsysteem richt zich tegen auto-antigenen >
autoreactieve T-lymfo’s & B-lymfo’s: auto-antistoffen.
HLA-geassocieerd
Auto-reactieve T-cellen zijn altijd aanwezig, maar niet meetbaar
Auto-antistoffen zijn meestal aanwezig en meetbaar, maar ook bij niet-zieken
AIFZ: het aangeboren immuunsysteem wordt te snel geactiveerd óf houdt niet op
Niet HLA geassocieerd
Periodieke koorts
2. Het epidemiologisch perspectief, met als belangrijkste boodschap: veel individuele
aandoeningen zijn zeldzaam maar als je ze bij elkaar optelt gaat het om een
veelvoorkomend probleem. Dit probleem zal de komende jaren alleen maar groter
worden vanwege een vergrijzende bevolking en ongezonde leefstijlen.
AIZ
Wereldwijd heeft 10% een AIZ en dit aantal neemt toe door vergrijzing / ongezonde leefstijl.
Vrouwen vaker AIZ > oestrogenen.
Indien monogenetische AIZ: apoptose regulatie eiwit of immuunsysteem eiwit.
1. RA
2. SLE
3. APS
4. Sjögren
5. Vasculitis
a. Primair
i. Wegener
ii. Churg-Strauss
iii. Henoch-Schönlein
b. Secundair
i. RA
ii. SLE
AIFZ
Indien monogenetische AIFZ: cytokines (pro-inflammatoir) of immuunsysteemeiwit
3. De uitdagingen gerelateerd aan diagnostistische processen en behandelingen, en het
monitoren van ziekteactiviteit en kwaliteit van leven.
Auto-antistoffen zijn ook in de ‘gezonde’ bevolking aanwezig > niet specifiek
Auto-antistoffen zijn niet altijd bij de aandoening aanwezig > niet sensitief
Oorzaak van AI(F)Z zijn vaak onbekend > geen biomarkers bekend / meetbaar
College 4-6: immuundeficiënties vs. auto-immuniteit
4. Kennisnemen van de ontwikkelingen in genetische auto-inflammatoire ziekten en de
toepassing van deze kennis bij chronische ontstekingsziekten
Steeds meer patiënten met ‘chronische inflammatie’ – 5-10% van de bevolking
Steeds beter behandelen (wel chronisch)
, 5. Nieuwe inzichten in de regulatie van ontsteking en de betekenis hiervan voor de
behandeling van auto-immuunziekten
Te weinig afweer > infecties & maligniteiten
Ontregelde afweer > AIZ & AIFZ
Een tekort aan afweer zorgt voor een dysbalans en dus een teveel (ontregelde) afweer aan
de andere kant > combi
Aangeboren afweer te actief > AIFZ > IL-1, IL-6 en TNF-alfa
Adaptieve afweer te actief > AIZ > CCS, MTX en anti-proliferatie
Het is vaak vooral een combinatie van beide
Het immuunsysteem moet differentiëren tussen self- en niet-self & tussen situaties van
gevaar en niet-gevaar (dus de context van auto-antigeen herkenning)
Negatieve en positieve selectie (centraal)
Perifeer wordt ook je immuunsysteem in toom gehouden (Tregs en IL-10 bv)
Het immuunsysteem is zeer divers, een deel van een receptor kan op meerdere
receptortypes aanwezig zijn, waardoor het ook meerdere cytokines of reacties kan geven.
Het microbioom is betrokken bij verschillende AIZ.
Hoe minder infecties, hoe meer AIZ’s: je regelmechanisme houdt je in stand met bepaalde
infecties.
‘Resetten’ van afweersysteem geneest soms AIZ (dus autologe SCT) > beter en diverse set
Tregs terug
College 7-8: etiologie allergieën
6. Kent de verschillende typen van allergie en de belangrijkste triggers daarvoor.
Gell & Coombs
Allemaal getriggerd door infecties, exogene stoffen of auto-immuniteit. Vaak via eiwit-
koppeling van het kleine molecuul (hapteen-eiwit-complex) > MHC-presentatie van hapteen-
eiwitcomplex > sensitisatie van T-cellen en B-cellen > immunologische respons indien
carrier-gebonden.
Vaak geneesmiddelen
Th1: IgG, IgM en cellulaire immuniteit
Th2: IgE
Type I: directe overgevoeligheid / anyfalaxie = IgE en mestcellen / baso’s
Type II: antilichaam gemedieerde cytotoxische reactie = IgG’s tegen cellen of onderelen
Type III: immuuncomplex gemedieerd = antistof-antigeen complex slaan neer
Type IV: vertraagde overgevoeligheid = T-cel gemedieerd (géén antistoffen)
7. Begrijpt onderliggende immunologische mechanismen en het daarmee
samenhangende klinisch beeld en tijdsbeloop.
Type I
Sensibilisatiefase voor voedsel / respiratoir / latex (dermaal) / insect (i.v.) / drugs >
Triggerfase: allergeen komt binnen >
IgE ligt al klaar op mestcel / baso >
Binding geeft directe allergische trigger (secondes) >
,Anafylaxe (Epipen) +
Soms Late fase reactie of Chronische fase (Antihistaminica / Prednison).
Kruisgevoeligheid komt in bepaalde clusters
Type II: antistof gemedieerde cytotoxiciteit
Sensitisatie: Resus >
IgG / IgM bindt aan antigeen >
Cellulaire mechanismes + complementsysteem geactiveerd >
Beschadiging of dysfunctionering van weefsels.
Type III: immuuncomplex
Antistof blootgesteld aan sensibiliserend antigeen: infecties, AIZ (RA, SLE, etc.) >
Complexvorming >
Neerslaan >
Orgaanfalen.
Indien systemische circulatie door bloed: nieren + huid + longen (samen)
Indien lokaal ontstaan: nieren + alléén huid + alléén longen
Type IV: contactallergie vertraagde gevoeligheid
Antigenen op de huid: nikkel, lijm, parfums, verf, >
Langerhanscellen sensibiliseren T-cellen >
Circulatie gesensibiliseerde T-cellen >
Nieuw of nog steeds contact >
Toevallige migratie van deze T-cellen naar de plek van ‘infectie’ (kost dagen) >
Na dagen overgevoeligheidsreactie
Rol bij ontstaan van RA, Crohn, Multipel Sclerosis en DM1)
8. Is in staat de relatie tussen atopie en type 1 allergie uit te leggen
, Voedselallergiën zijn IgE en mestcel gemedieerd. Een atopie is een genetische aanleg voor
de aanmaak van IgE’s tegen onschuldige allergenen (bijvoorbeeld pollen). Dit veroorzaakt
constitutioneel eczeem, astma en/of hooikoorts, aandoeningen die ook IgE en mestcel
gemedieerd zijn (type I).
Je hebt pas een allergie als je gesensibiliseert bent (IgE’s aanwezig) én klinische
klachten hebt
9. Kan de impact van voedselallergie beschrijven met betrekking tot prevalentie,
gezondheidseffecten, effecten op kwaliteit van leven, problemen aangaande
etikettering van voedselallergenen.
3% van Westerse bevolking heeft (dodelijke) voedselallergie.
Enige remedie = niet eten: lastig want in 50% van de gevallen kloppen de allergenen van
etiketten wel of niet.
50% heeft in afgelopen jaar een reactie gehad > SEH & mortaliteit
Preventie
Vroege dermale blootstelling van allergenen = sensitizatie.
Vroege orale blootstelling van allergenen = tolerantie.
Werkt voor ei en pinda, maar niet voor melk, noten, vis of tarwe + moeilijk vol te
houden
10. Begrijpt wat de dual-allergen exposure hypothesis is en kan de nieuwste inzichten
beschrijven aangaande preventie van voedselallergie door vroege introductie van
allergenen.
Dual-allergen exposure
Vroege dermale blootstelling van allergenen = sensitizatie.
Vroege orale blootstelling van allergenen = tolerantie.
Werkt voor ei en pinda, maar niet voor melk, noten, vis of tarwe + moeilijk vol te
houden + risico’s zijn hoog (je gaat producten naar huis slepen, dus creëert daarmee
ook risico’s)
Geneesmiddel-reacties
11. Inzicht krijgen in verschillende pathomechanismen en de daaruit resulterende
klinische beelden
Maar <1% van de antibiotica allergieën zijn terecht (6% denkt van wel, maar is niet echt zo)
> krijgen ten onrechte andere / meerdere antibiotica voorgeschreven (afwijkend van richtlijn).
Vaak (jeukende) huidreactie: geneesmiddeleneruptie = toxicodermie = huidreactie
door geneesmiddel
Risicogroep
Kinderen: onrijp immuunsysteem geeft aspecifieke reacties op medicatie & virale rash
(lijkt op toxicodermie).
o Kinderen hebben ook vaker een virusinfectie, dus die combi komt vaker voor
Ouderen: kans op expositie (ooit) is het hoogst (polymedicatie)
Virusinfectie: HIV, EBV, CMV (EBV & amoxicilline = 90% kans op rash(!))
Chronische Lymfatische Leukemie: krijgen veel antibiotica, dus grotere expositie kans
Cystische Fibrose: idem
Klinisch
Snel progressieve, symmetrische, jeukende huiduitslag op rug / benen – snel weg na staken
medicatie.
Pathomechanisme
Binding van medicijn-eiwit-complex >
Activatie immuunsysteem >