Binastabellen: 67G, 67H, 67L, 71C, 71E, 71G, 75, 76B, 77C, 79D, 86A, 86A2, 86B,
86C, 86D, 89A, 89C, 91A
76, 77, 79, 86, 89, 91
Hoofdstuk 4: Cel en leven
In de celkernen ligt alle informatie
opgeslagen voor het leven.
Levenskenmerken:
1. opgebouwd uit een of meer cellen
2. groei
3. voortplanting
4. stofwisseling
5. waarnemen van en reageren op
veranderingen in de omgeving
6. organisatie van erfelijk materiaal
Naarmate de omvang van een organisme
groter wordt, neemt het aantal cellen dat
stoffen behoeft sneller toe dan het
oppervlak waarmee een organisme
stoffen uit de omgeving kan opnemen.
Daardoor hebben meercellige organismen
gespecialiseerde organen ontwikkeld als
darmen, kieuwen en longen
Groepen cellen met dezelfde bouw en functie
vormen samen een weefsel. Organen zijn
gevormd uit verschillende weefsels.
Celdifferentiatie: bij het delen van cellen ontstaan
cellen die verschillen in grootte, vorm en functie.
Ziekten die op celniveau ontstaan bij een jonge
plant, kunnen zich verspreiden met de
celdelingen.
1
,Stamcelbronnen:
1. Embryo's die overblijven na een ivf-
behandeling. Embryonale cellen kunnen
in principe differentiëren tot elk gewenst
type cel
2. Navelstreng. Deze stamcellen kunnen
niet meer tot elk type cel uitgroeien.
3. Volwassen organen. Deze stamcellen
zijn zo te beïnvloeden dat ze
veranderen in cellen met een bepaalde
functie.
Cellen maken allerlei typen eiwitten, zoals verteringsenzymen, bouwstenen van
bindweefsel, antistoffen bij de afweer, eiwitten voor transport van zuurstof of
eiwithormonen.
In je darmkanaal verteer je de plantaardige en/of dierlijke eiwitten uit je voedsel tot
losse aminozuren. Die neem je op in je bloed. Ze vormen de grondstoffen om je
lichaamseigen eiwitten te vormen.
2
,3
, Eiwitproductie begint in de celkern, waar de chromosomen liggen: een
dradenmassa, een mix van DNA-moleculen, verstevigd met eiwitten. De kern is
omgeven door het kernmembraan als extra bescherming voor het DNA. In het DNA
liggen de bouwinstructies voor het maken van eiwitten door de cel opgeslagen. Het
productieproces begint wanneer de cel een kopietje in de vorm van een RNA-
molecuul maakt van het stukje DNA met de bouwinstructie voor een bepaald eiwit.
In het kernmembraan zitten kernporiën, kleine openingen. Het RNA-molecuul gaat
via de kernporiën naar de ribosomen in het grondplasma. De ribosomen koppelen
de aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie uit het RNA, waardoor het
juiste eiwit ontstaat. Ribosomen liggen los in het grondplasma of zijn gebonden aan
4