Jeugdcriminaliteit, de straat en het internet
Basisgegevens over jeugdcriminaliteit: aard en omvang
Week 1: hoorcollege 7 januari 2020 (F. Weerman)
Jeugdcriminaliteit kan worden afgebakend middels leeftijd.
< 12 jaar: kinderen (juridisch geen strafrechtelijke vervolging)
12-17 jaar: adolescenten (jeugdstrafrecht)
18-25 jaar: jongvolwassenen (emerging adulthood; adolescentenstrafrecht tot 23 jaar)
> 25 jaar: volwassenen
Waarom jeugdcriminaliteit bestuderen?
- Ontwikkeling en opvoeding van belang
- Veelvoorkomend
- Jonge leeftijd, dus bijsturen nog mogelijk (andere aanpak dan bij volwassenen)
- Sluit aan bij apart jeugdstrafrecht
- Eigen kenmerken en fenomenen
- Omgeving en oorzaken zijn voor jongeren anders
Wat is jeugdcriminaliteit?
Er bestaat een glijdende schaal van hinderlijk en ongewenst gedrag naar ernstige en zware delicten.
Categorieën zijn (indeling naar ernst):
Harde kern-jongeren
Jonge veelplegers
Ernstige jeugddelinquentie
Te onderscheiden van:
Meelopers
Incidentele daders
Opgroeien
De overheid onderscheidt:
- Risicojongeren: geen strafbare feiten
- First offenders
- Licht-criminele jongeren: meer dan eens opgepakt
- Meerplegers
- Jeugdige veelpleger: meer dan vijf processen-verbaal
Daders met veel criminaliteit of overlast worden in persoonsgebonden aanpak gelabeld.
Onderscheid op basis van levensloop:
- Moffitt
o Adolescent-limited offenders
o Life-course persistent offenders (vroege beginners)
- Thornberry en Krohn
o Zeer vroege starters: al voor basisschool problemen
Aangeboren trekken, probleemopvoeding en achterstanden
o Vroege starters: beginnen op basisschool en gaan door
Ineffectieve opvoeding, schoolproblemen, delinquente omgeving
o Starters tijdens de adolescentie: op de middelbare school
Behoefte autonomie, disfunctionele reactie ouders
o Late starters: in jongvolwassenheid
Relatief weinig vaardigheden, eerder beschermd, delinquente omgeving
,Onderscheid op basis van type gedrag (Loeber e.a.):
- Overt en covert-probleemgedrag (geweld resp. stelen/liegen)
- Autority conflict (school, spijbelen)
- Combinatie
- Ernstig, gewelddadig en persistent (kunnen overlappen, bij overlap alle drie wordt de
categorie van de ernstigste delinquenten gevormd)
Onderscheid op basis van delicttypen:
- Kruimel: winkeldiefstal, vernieling, stelen thuis – lol, kickgedrag
- Agressie: mishandeling, bedreiging – uitgaansgerelateerd
- Innovatieve delicten voor gewin: beroving, inbraak, diefstal – langduriger en onderdeel van
identiteit
Geregistreerde jeugdcriminologie (cijfers 2016):
20.080 minderjarigen (1.6% van de jongerenpopulatie)
25.260 jongvolwassenen (2.4% van de jongerenpopulatie)
6.660 HALT-straffen
5.170 taakstraffen
610 vrijheidsstraf > 3 maanden en PIJ
620 voorwaardelijke vrijheidsstraf
1.990 boetes e.d.
Veel voorkomende delicten gepleegd door jeugdigen tot 18 jaar (in 2014) zijn (van meest naar minst)
winkeldiefstal, mishandeling en openbare orde en gezag, vernielingen, bedreiging en stalking, drugs en
verkeer. 18 tot 22-jarigen scoren hoog op mishandelingen, verkeer en openbare orde en gezag.
Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit (p. 13-24, 65-91, 287-298, 355-
390)
I. Weijers & C. Eliaerts (2015)
Hoofdstuk 1 – Jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en politiek
Paniek en urgentie
Jeugdcriminaliteit neemt af, maar toch lijken sommige landen paniekerig te zijn omtrent deze vorm
van criminaliteit. Net als Engeland wordt in Nederland vaak opgeroepen tot een krachtig ingrijpen
door de overheid. De Nederlandse media vertonen verschillende biases in de berichtgeving over
jeugdcriminaliteit:
1. De hoeveelheid berichtgeving: de geregistreerde jeugdcriminaliteit is tussen 2007 en 2011
flink gedaald, terwijl de berichtgeving over de criminaliteit slechts een kleine daling kent.
2. Aan high impact crimes wordt disproportioneel aandacht besteed. Denk hierbij aan straatroof en
geweld (die, zoals onder (1) blijkt, sterk zijn afgenomen).
3. De associatie tussen Marokkaanse jeugd en straatterreur.
Mythen
Jongeren plegen op steeds jongere leeftijd ernstige misdrijven
Het aantal jeugdige moordenaars neemt snel toe
Voor deze mythen bestaat geen wetenschappelijk bewijs. Het aantal moord- en doodslagzaken ligt al
jaren gemiddeld onder de 10 per jaar. Het veronderstelde toegenomen geweld wordt door de
straatcriminaliteit gevoed: lokale overheden schenken hier veel aandacht aan.
Bronnen
De ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit wordt in kaart gebracht door politiecijfers, gerechtelijke
gegevens, zelfrapportages onder jongeren en slachtofferenquêtes. De bronnen an sich bieden
onvoldoende betrouwbare informatie.
Politiecijfers – zeggen betrekkelijk weinig over de vraag of sprake is van toename. De cijfers
hangen af van het aantal meldingen door slachtoffers en beleidsprioriteiten. Ook
wetsveranderingen hebben invloed op de cijfers.
Zelfrapportages – in het jaar 2005 hebben de helft van de jongeren in Nederland aangegeven
een delict te hebben begaan, terwijl de politiecijfers nog minder dan 1 op de 10 delicten door
jongeren had geregistreerd.
, o Weerman’s onderzoek SPAN (Study of Peers, Activities and Neighborhoods) :
verschillende scholen in Den Haag e.o., met name laagopgeleide jongeren deden mee
in 2008-2009 (brugklassers en 4e-klassers). Grote risicogroep. Vragenlijst met
zelfrapportage over delinquentie, vrienden, school en ouders. Veelvoorkomende
delicten onder de jongeren waren graffiti, winkeldiefstal onder de € 5,- en geweld op
straat.
Deel jongeren (519) hebben toestemming gegeven om hun gegevens te
koppelen met officiële politiegegevens. 20% was geregistreerd bij de politie,
slechts 3 jongeren met meer dan vijf registraties. Er werden in het
zelfrapportageonderzoek meer delicten aangegeven dan geregistreerd
stonden. De veelplegers kennen een duidelijke overeenkomst met de
registraties.
o Onderrapportage mogelijk:
Sociaalwenselijke antwoorden
Schaamte- of schuldgevoelens
Angst dat iemand het ziet (niet anoniem genoeg)
Slachtofferenquêtes – geven geen uitsluitsel over de leeftijd van de daders, stijging en daling
van de misdaadcijfers worden veroorzaakt door een toe- of afname van meldingsbereidheid bij
het publiek en de politie moet bereid zijn om een proces-verbaal op te maken.
Alternatieve methoden
o Toeval bepaalt welke vraag je moet beantwoorden (randomized response)
Dan uitrekenen hoeveel procent van de respondenten (met
standaardafwijking) overall
Je weet het niet voor een individu
Verschillen tussen zelfrapportage en randomized response is erg groot: het
toeval kent hogere percentages van gepleegde delicten dan de zelfrapportage.
o Cross-wise model: bijvoorbeeld twee vragen stellen en aangeven of je op beide vragen
hetzelfde antwoord of verschillend antwoord (ja-ja/nee-nee of ja-nee/nee-ja)
Hoger percentage dan zelfrapportage
Geweld
Geweld bij oudere adolescenten is vaak onderdeel van een bredere set van problematische gedragingen
en delicten en een zorgelijke levensstijl. De meeste minderjarige geweldplegers zijn 15-17 jaar,
gebrekkig geschoold, calculerend en kennen een slechte gezinsachtergrond, geen controle, geen
toezicht, veel inrichtingsverleden, veel leven op straat en een slecht ontwikkeld geweten. Tevens is
sprake van criminalisering van kattenkwaad. Het zo nu en dan over de schreef gaan lijkt ‘passend’
binnen de vroege adolescentie. Vaak gaat dit gewoon over zonder betrokkenheid van justitie.
De relatie met het strafrecht
Er lijkt sprake te zijn van maturity gap: de spanning tussen langdurigere afhankelijkheid en de
toegenomen inbreng en autonomie van jongeren. Jeugdcriminologie heeft terecht een ‘aparte’ plaats.
Hoofdstuk 4 – Rebel with(out) a cause? Antisociaal gedrag bij Vlaamse jongeren
In dit hoofdstuk bestudeert men verbaal probleemgedrag (uitschelden), fysiek probleemgedrag
(geweld), direct probleemgedrag (lastigvallen), indirect probleemgedrag (roddelen), gedragingen
gericht op het schaden van personen of eigendommen (diefstal) en gedragingen gericht op het schaden
van zichzelf (alcohol- en drugsgebruik). Hierbij worden vijf verschillende dimensies onderscheiden,
welke worden weergegeven in de volgorde ‘komt vaak voor’ tot ‘komt nauwelijks voor’:
1. Verbaal en indirect probleemgedrag 1: pesten, roddelen, belachelijk maken;
2. Rebels gedrag2: joints roken, dronken zijn, zwartrijden, te laat thuiskomen;
3. Kleine criminaliteit3: vechten, vandalisme, lastigvallen, wapen aanwezig hebben;
4. Diefstal: uit een winkel, van een fiets of geld; en
5. Grotere delinquentie: dealen, inbreken, gebruik van harddrugs.
Hoe ontstaat probleemgedrag?
1
Pestkoppen.
2
Rebelletjes.
3
Probleemjongeren, veelal veelplegers: hoge score op alle punten (niet alleen punt 3).
, Gevoelens van persoonlijk onbehagen/achterstelling kunnen leiden tot probleemgedrag. Pestkoppen,
rebelletjes en probleemjongeren hebben een negatiever toekomst- en zelfbeeld dan gemiddelde
jongeren tussen 14-18 jaar. De assertiviteitsgraad van de eerstgenoemden ligt hoger dan het
gemiddelde: zij voelen zich minder snel onzeker of ongemakkelijk en minder snel eenzaam. De
sociaaleconomische status lijkt weinig invloed te hebben: even veel jongeren uit hogere sociale milieus
vertonen probleemgedrag als de jongeren uit lagere sociale milieus. Een andere deprivatietheorie kijkt
naar de onderwijsstatus van jongeren. Jongeren die succes binnen het onderwijssysteem ervaren,
zullen sneller conform de onderwijscultuur handelen dan de jongeren die minder of geen succes
ervaren. Zij zoeken dan naar een status buiten de school. Jongeren met een schoolachterstand
vertonen vaker probleemgedrag. Een onregelmatige schoolloopbaan blijkt vaker gepaard te gaan met
een ongeorganiseerde manier van vrijetijdinvulling: vaker naar cafés, de club of een bioscoop.
Dergelijk vrijetijdspatroon blijkt negatief samen te hangen met probleemgedrag. Schoolprestaties of
onderwijsvormen niet zo zeer.
Een gebrek aan sociale bindingen en controle?
Binding is volgens Hirschi attachment (band met significante anderen), commitment en involvement
(verbintenis aan en actieve betrokkenheid in conventionele subsystemen zoals school, gezin en
vereniging en bezigheid zoals tijd in activiteiten en niet rondhangen) en beliefs (geloof in normen en
waarden van de samenleving, solidariteit en respect voor mensenrechten – geen neutralisatie achteraf,
gaat om opvattingen vooraf). Indien de bindingen zwak of verbroken zijn, kan probleemgedrag
optreden. Een onderzoek naar de verschillende elementen van bindingen leidt tot de volgende
resultaten.
1. Attachment: jongeren met gescheiden ouders hebben iets meer probleemgedrag dan jongeren
uit een klassiek twee-oudergezin. De relatie tussen de gezinssamenstelling en probleemgedrag
verdwijnt na toezichtcontrole door ouders (met name door de vader). Uit onderzoek blijkt dat
de probleemjongeren en rebelletjes de gezinssamenstelling negatiever dan andere jongeren
ervaren en het oudertoezicht minder is. Ouders zijn in die gevallen minder betrokken bij de
emoties, problemen en aspiraties van hun kinderen. Antisociaal gedrag van jongeren is ook het
resultaat van de sfeer op school: weinig diversiteit in meningen, weinig samenwerking en hoge
groepsdruk leiden sneller tot antisociaal gedrag.
2. Commitment en involvement: jongeren die alleen beslissingen nemen, dus zonder hun ouders,
vertonen meer probleemgedrag. Beslissingen genomen in overleg met de ouders remmen de
problematische gedragingen af. Kernwoorden zijn hier inspraak en betrokkenheid.
Probleemjongeren, pestkoppen en rebelletjes blijken vaker lid van de ‘lossere
jongerengecentreerde’ verenigingen dan de brave jongeren. De kwaliteit van vriendschappen
en de aard van het gedrag van vrienden zijn relevant voor het overnemen van antisociaal
gedrag. Delinquente vrienden zullen invloed hebben op het individu die daardoor makkelijker
antisociale gedragingen zal vertonen. Indien vrienden participeren in gestructureerde
activiteiten, kan het probleemgedrag juist worden gedempt.
3. Beliefs: democratische burgerschapshoudingen lijken probleemgedrag te remmen. Jongeren
die minder individualistisch zijn en een solidaire kijk op de wereld hebben, vertonen minder
probleemgedrag dan jongeren met een meer individualistisch beeld. Probleemjongeren zijn
individualistischer en minder solidair. Zij denken meer dan de gemiddelde jongere dat
eenieder uit eigenbelang handelt en dat geld en macht erg van belang is. Deze groep staat
achter harde repressie van criminaliteit en kijken niet negatief naar geweld. Probleemjongeren
zijn etnocentrischer dan brave jongeren.
Subculturele elementen van antisociaal gedrag
Vrijetijdsbesteding, de hoeveelheid zakgeld, rookgedrag en muziek- en mediavoorkeuren zijn van
invloed op het gedrag van de groepen jongeren. Probleemjongeren en rebelletjes krijgen gemiddeld
ongeveer € 3,- meer zakgeld per week dan een gemiddelde jongere tussen de 14-18 jaar. Zij besteden
hun geld ook anders. Ze geven het vaker uit aan kleding, vervoer, sigaretten, alcohol, uitgaan en een
eventuele vriend of vriendin. Andere groepen jongeren besteden hun geld aan computerspellen,
sparen, cadeaus, snoepgoed en snacks. Probleemjongeren en rebelletjes roken vaker, ongeveer 3x meer
jongeren dan de brave jongeren. Rebelletjes, pestkoppen en met name probleemjongeren besteden
hun vrije tijd op informele wijze met vrienden. De kansen op probleemgedrag houden verband met
ongeorganiseerde vrijetijdspatronen. De jongeren met dergelijke patronen vertonen meer antisociaal
gedrag en houden een ongezondere levensstijl erop na. Pestkoppen houden zich bezig met sporten,
spellen en technische hobby’s, terwijl de rebelletjes cultuur en zelfontplooiing hoog op de lijst hebben.
Brave jongeren zijn vaak thuis.