H.1 Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering
De WHO definieert gezondheidsvoorlichting als:
De combinatie van leerervaringen ontwikkeld en ontworpen om mensen en gemeenschappen
(communities) te helpen om hun gezondheid te bevorderen.
Dus gezondheidsvoorlichting = een vakterm voor een breed scala aan activiteiten waarbij er
sprake is van een vorm van educatie of informatieoverdracht om te stimuleren dat mensen
zich ‘gezonder’ willen en kunnen gedragen.
Gezondheidsvoorlichting is een onderdeel van gezondheidsbevordering: een combinatie van
voorlichting en omgevingsdeterminanten die gezond gedrag en gezonde leefomstandigheden
stimuleert.
Planmatige gezondheidsvoorlichting is een van de belangrijkste instrumenten voor
gezondheidsbevordering.
Planmatige gezondheidsvoorlichting is een multidisciplinair vakgebied, voor planmatige
gezondheidsvoorlichting is het nodig:
- het identificeren en begrijpen van de belangrijkste maatschappelijke en
gezondheidsproblemen. (Epidemiologie, biomedische wetenschappen).
- gezond en ongezond gedrag te verklaren en te voorspellen (o.a. sociologie, sociale en
gezondheidspsychologie).
- gedrag d.m.v. voorlichting te beïnvloeden (communicatiewetenschappen,
voorlichtingskunde, psychologie, marketing).
- dergelijke voorlichtingsinterventies evalueren (onderzoeksmethodologie, statistiek,
epidemiologie).
Alle activiteiten die onder de noemer ‘gezondheidsvoorlichting’ geschaard kunnen worden,
hebben kenmerken die altijd terugkomen, deze kenmerken maken de gezondheidsvoorlichting
planmatig:
- het gaat steeds om problemen waarbij gedrag en gedragsverandering op de een of andere
manier een belangrijke rol speelt.
- het gaat steeds om activiteiten die gebaseerd zijn op een zorgvuldige analyse van de
oorzaken van het gedrag en gedragsverandering.
- in vrijwel alle activiteiten wordt geprobeerd gedrag te beïnvloeden o.b.v. theorieën over
gedrag en gedragsverandering.
- de activiteiten worden zorgvuldig geanalyseerd.
Primaire preventie:
→ het voorkomen van een gezondheidsprobleem of een categorie van aandoeningen.
→ is alleen mogelijk als de oorzaken van het probleem voldoende bekend
zijn en deze oorzaken te beïnvloeden zijn.
Secundaire preventie:
→ vroege opsporing.
→ proberen om mensen in een voorstadium of vroeg stadium van een aandoening te
identificeren zodat gerichte vroegbehandeling mogelijk is om erger te voorkomen.
→ is alleen zinvol wanneer er een goede test of een vorm van zelfonderzoek is, om een
aandoening of een risicogedrag in een vroeg stadium of in een voorstadium op te sporen en
wanneer de aandoening of het voorstadium vroegtijdig effectief behandeld kan worden.
,Tertiaire preventie:
→ richt zich op mensen met een ziekte of een handicap.
→ het doel hiervan is om zo goed mogelijk leven met en het beheersen van de handicap of
ziekte om een verdergaande invalidering te voorkomen, om kwaliteit van leven te
behouden of te vergroten.
Hoogrisicobenadering → een risicogroep wordt eerst geïdentificeerd.
RR is hoog, maar de prevalentie van het risico is laag.
Populatiebenadering → de hele bevolking of een grote deelgroep daaruit wordt benaderd.
RR is laag, maar de prevalentie van het risico is hoog.
Tegenwoordig wordt ook vaak een onderscheid gemaakt tussen:
Universele preventie → richt zich op de totale bevolking of grote groepen
daarbinnen. Het richt zich op mensen die geen speciaal verhoogd risico
hebben. Het doel: bij alle mensen de gezondheid te verbeteren en de kans
op ziekte te verminderen.
Selectieve preventie → gericht op bevolkingsgroepen met een verhoogd
risico. Het doel: de gezondheid van specifieke risicogroepen te
verbeteren. De preventieve interventie wordt aangeboden o.b.v. screening
op een risicofactor, of risicofactoren.
Geïndiceerde preventie → richt zich op individuen die nog geen
gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel beginnende klachten of
symptomen. Doel: het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te
voorkomen.
Zorggerelateerde preventie → gericht op individuen met een ziekte.
Doel: ziektelast te reduceren en complicaties of comorbiditeit te voorkomen.
Gezondheidsbevordering is daarnaast ook gericht op het begrijpen en veranderen van de
fysieke, sociaal-culturele, economische en politieke omgeving (sociologie, politicologie,
economie beleidswetenschappen).
Middelen om gezondheidsvoorlichting te bereiken:
- Voorlichting: het proberen om mensen te motiveren tot, te trainen in en te helpen bij gezond
gedrag.
- Voorzieningen: het proberen we gezond gedrag gemakkelijker te maken.
- Regelgeving, controle en sancties: het proberen om gezond gedrag af te dwingen.
Green en Kreuter definiëren gezondheidsbevordering als 'een combinatie van voorlichting en
omgevingsveranderingen die (samen) gezond gedrag en gezonde leefcondities stimuleren’.
We kunnen op 5 niveaus doelgroepen onderscheiden met daarin de personen die beslissingen
nemen:
1. individueel niveau, zoals personen die risico lopen, risicogedrag vertonen of patiënten.
2. interpersoonlijk of groepsniveau, zoals ouders, vrienden, leerkrachten, hulpverleners.
3. organisatieniveau, zoals directeuren van scholen, managers in bedrijven.
4. lokaal niveau, zoals opinieleiders in wijken of dorpen, redacteuren van lokale
kranten.
5. samenlevingsniveau, zoals landelijke politici en ambtenaren of besturen van
vakbonden of werkgeversorganisaties.
,In Nederland werd gezondheidsvoorlichting eerder vaak aangeduid met de oorspronkelijke
naam GVO : gezondheidsvoorlichting en- opvoeding.
Vanwege de preventie van geestelijke en gedragsstoornissen is deze term later aangevuld tot
GVO / Preventie. Gezondheidsvoorlichting is onderdeel van het werk van veel
beroepsgroepen.
Gezondheidsbevorderaar/ GB’er = functionarissen voor wie gezondheidsvoorlichting een
hoofdtaak is.
Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering is sterk
geïnspireerd door en gebaseerd op de inzichten uit het zogenaamde Precede-Proceed Model
(Green en Keuter) en het Intervention Mapping-protocol (Bartholomew en anderen).
Uitleg stappen:
1. Wat zijn de belangrijke gezondheidsproblemen waarmee een doelgroep wordt
Geconfronteerd? In lijn met andere modellen, in het bijzonder Precede-Proceed, kan dit ook
nog breder worden getrokken naar een analyse van kwaliteit van leven. Deze vraag is
belangrijk omdat voorlichters zich niet altijd realiseren dat gezondheid slechts één van de
factoren is die van invloed is op de kwaliteit van leven. Andere factoren zijn bv. veiligheid
,discriminatie en armoede, die overigens zeker ook weer van invloed zijn op gezondheid.
2. Deze stap in het model is gericht op de analyse van mogelijke gedragsoorzaken van
gezondheidsproblemen en gedragsoplossingen om die problemen het hoofd te bieden.
Gedrag van het individu kan bijdragen tot gezondheid. In deze fase moet het belang van
gedrag voor het gezondheidsprobleem en mogelijke oplossingen worden geanalyseerd.
Vaak gaat het om gedrag van de mensen met het gezondheidsprobleem of risico op het
gezondheidsprobleem zelf. Maar vaak gaat het ook om gedrag van mensen die zelf niet
direct risico lopen, maar wiens gedrag wel het risico van andere mensen mede beïnvloedt.
Omgevingscondities worden immers vaak mede bepaald door het gedrag van zogenoemde
beslissers. Gedrag van deze beslissers kan, via omgevingscondities, van invloed zijn op het
risico en op het risicogedrag van individuele personen.
3. In deze stap worden de determinanten van gedrag geanalyseerd. Globaal onderscheiden we
persoonlijke determinanten en omgevingsdeterminanten.
4. O.b.v. de inzichten die in de voorafgaande stappen zijn ontwikkeld, kunnen we een
interventie ontwikkelen om de determinanten van gedrag en het gedrag zelf te veranderen.
, Het kan dan gaan om interventies direct gericht op gedragsdeterminanten van het
risicogedrag zelf, of op het gedrag van 'beslissers' die de omgevingsdeterminanten weer
kunnen beïnvloeden. Het uiteindelijke doel is een verbetering van gezondheid en kwaliteit
van leven. In de stap van interventieontwikkeling staat het Intervention-Mapping-protocol
centraal (IM) en voor een goede toepassing van IM is een analyse van theorieën en
methodieken voor gedragsverandering die bij gezondheidsvoorlichting kunnen worden
toegepast, van groot belang.
5. De implementatie (uitvoering zoals bedoeld) en disseminatie (planmatige verspreiding of
invoering) van de interventie.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat zorgvuldig ontwikkelde interventies niet juist
en niet op voldoende grote schaal geïmplementeerd worden. Vaak komt dit omdat men de
ontwikkeling van een interventie onvoldoende rekening houdt met de wensen van degenen
van wie wordt verwacht dat zij de interventie gaan uitvoeren en gebruiken. Daarnaast gaan
programmaontwikkelaars er vaak ten onrechte van uit dat een goed programma zichzelf
verkoopt.
Een manier om van meet af aan adequaat te anticiperen op implementatieproblemen is het
vormen van een verbindingsgroep (linkage group) → een groep waarin zowel de
programmaontwikkelaars als degenen die het programma gaan uitvoeren,
vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast is het verstandig om een goed inzicht te hebben in de determinanten van
implementatiegedrag van potentiële gebruikers. Op basis daarvan kan een strategie worden
ontwikkeld om de implementatie van een programma te bevorderen.
6. Ten slotte is het belangrijk dat interventies worden geëvalueerd om na te gaan of de
interventie de gewenste resultaten heeft (effectevaluatie), en of deze is uitgevoerd zoals
gepland (procesevaluatie). Bij voorkeur vindt de evaluatie stapsgewijs plaats waarbij de
interventie eerst kleinschalig wordt uitgeprobeerd en onder gecontroleerde
omstandigheden wordt getoetst, daarna op grotere schaal getest, en waarbij ook de
eventuele implementatie en disseminatie wordt onderzocht.
Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering dwingt de
voorlichter om op een deductieve wijze gewenste uitkomsten terug te voeren naar oorzaken
en oplossingen.
Bij de evaluatie van een gezondheidsvoorlichtingsinterventie kan gekeken worden naar (de
evaluatieniveaus) het effect op bekendheid met de interventie, op verandering in
gedragsdeterminanten of verandering in gedrag.
Valkuilen voor gezondheidsvoorlichting:
1. Een niet bestaand probleem.
2. Het verleerde gedrag.
3. De verkeerde gedragsdeterminanten.
4. De verkeerde interventie.
5. De verkeerde implementatie.
6. Evaluatie.
De essentie van het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering
schuilt in het stellen van de juiste vragen, en het stapsgewijs komen tot de juiste beslissingen.
,Het planningsmodel helpt om die vragen wel en in de juiste volgorde en op het juiste moment
stellen. Vandaar dat het model wel wordt gezien als een richtlijn en een checklist.
GB’ers maken bij de verschillende analyses en de daarop gebaseerde interventieontwikkeling
gebruik van drie gereedschappen: literatuur, theorieën over gedrag en gedragsverandering en
aanvullend onderzoek.
Voor een antwoord op elke mogelijke vraag die wordt onderworpen door het planningsmodel,
kan gebruik worden gemaakt van die gereedschappen van de GB’er. Daarbij kan de volgende
procedure worden doorlopen:
1. Definieer de vraagstelling zorgvuldig.
2. Inventariseer de direct beschikbare kennis; brainstorm over mogelijke voorlopige
antwoorden.
3. Desk research: zoek literatuur, statistieken of andere documentatie die direct of indirect de
vraag kan beantwoorden.
De wetenschappelijke literatuur is een belangrijke bron van valide informatie over
volksgezond en ongezond gedrag, determinanten, interventie- en implementatie
mogelijkheden. En soms zijn de relevante publicaties ook alweer samengevat in system
reviews of meta-analyses. De kunst is om via desk research de juiste bron te vinden.
Vooral ter onderbouwing van de eerste twee stappen in het Model voor Planmatige
Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering zijn veel systematische en meta-analyses
beschikbaar, en ook over determinanten van gedrag en interventiemogelijkheden verschijnen
steeds vaker goede systematische reviews.
Een systematische review = een systematische inventarisatie van de wetenschappelijke
literatuur over een bepaald onderwerp, waarbij een duidelijke, liefst gestandaardiseerde,
gestructureerde methode van literatuur zoeken, selecteren, analyseren en rapporteren wordt
gehanteerd .
Naast dergelijke systematische reviews worden ook veel zogenaamde 'beschrijvende
(narrative) reviews' gepubliceerd.
Beschrijvende (narrative) reviews → ook dit zijn samenvattingen van de literatuur, maar hoe
de samengevatte literatuur is gezocht en geselecteerd blijft soms onduidelijk, of is niet
systematisch.
Hierdoor blijft het vaak onduidelijk of de review een valide samenvatting van de beschikbare
kennis geeft of eerder een mening van de auteurs weergeeft.
Een meta-analyse gaat nog een stap verder dan een systematische review. Bij een meta-
analyse worden de resultaten uit verschillende gepubliceerde studies niet samengevat maar
opnieuw gezamenlijk geanalyseerd.
4. Zoek empirisch ondersteunde theorieën die direct of indirect de vraag kunnen
beantwoorden.
5. Doe aanvullend onderzoek.
6. Leid antwoorden af en pas deze toe.
O.b.v. dergelijke gedrags- en gedragsdeterminantentheorieën kunnen hypothesen
geformuleerd worden en voorspellingen gedaan worden over welke gedragsdeterminanten bij
welke doelgroepen belangrijk zijn voor welke risicogedragingen.
Theorieën over gedragsverandering kunnen helpen om voorspellingen te doen over welke
strategieën en methodieken ingezet kunnen worden voor beïnvloeding van welke
determinanten.
,Theorieën zijn abstracties van de werkelijkheid.
Een theorie is niet meer en niet minder dan een systematische samenvatting en interpretatie
van inzichten uit de (onderzoeks)praktijk.
Ethiek = het systematisch denken over normen en waarden m.b.t. het menselijk handelen.
Gezondheidsvoorlichting is gericht op het stimuleren van vrijwillige gedragsverandering.
Autonomie → de individuele vrijheid om te leven zoals men dat wil.
GB’ers worden in het algemeen beoordeeld of zij succesvol zijn geweest in termen van
promotie van gezondheid of gezond gedrag, niet in termen van promotie van autonomie.
Dit leidt soms tot:
Een paternalistische gezondheidsvoorlichting wordt ook wel het ‘medische model’ van
gezondheidsvoorlichting genoemd.
In de medische wereld heerst de evidence based medicine = medische interventies worden
eerst streng getoetst en alleen als ze effectief zijn in termen van gezondheidswinst worden ze
toegelaten en op grotere schaal toegepast.
Hier tegenover staat het geïnformeerde-keuzemodel of het ‘hoger-onderwijsmodel’. Hierin
zou gezondheidsvoorlichting gericht moeten zijn op het stimuleren van optimaal
geïnformeerde autonome keuzen over gezond en ongezond gedrag.
Omstandigheden waarbij beperking van de autonomie acceptabel is:
1. wanneer mensen niet meer goed kunnen functioneren (ziekte, gebrek aan inzicht in het
eigen risico).
2. wanneer het gedrag van de een de gezondheid van de anderen schaadt of kan schaden.
Protocollen moeten vaak eerst worden goedgekeurd door een (medisch) ethische
toetsingscommissie ((M)ETC). Ook is er schriftelijke goedkeuring (informed consent) nodig
van de deelnemers aan de interventie.
Enkele wetten die gelden voor GB’ers die onderzoek doen naar gezondheidsgedrag en daarbij
interventies willen implementeren en evalueren:
- Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)
Deze wet regelt de rechtsbescherming van zieke en gezonde proefpersonen en heeft
betrekking op wetenschappelijk onderzoek waarbij personen aan handelingen worden
onderworpen of hen gedragsregels worden opgelegd.
- Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en gedragscode persoonsgegevens.
De onderzoeker dient hierbij de persoonsgegevens volgens richtlijnen te verzamelen, te
verwerken en te beveiligen. College bescherming persoonsgegevens (CBP) = het orgaan dat
toeziet op de naleving en toepassing van wet- en regelgeving die het gebruik van
persoonsgegevens regelt (op hun site vind je alles van de Wbp).
De VSNU heeft de gedragscode persoonsgegevens opgesteld om ervoor te zorgen dat
onderzoekers handelen in lijn met de Wbp.
- Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Geldt voor iedereen die wetenschappelijk onderzoek doet. De principes van goed
wetenschappelijk onderzoek worden beschreven. Het gaat daarbij om zorgvuldigheid,
betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
,H.2 Analyse van gezondheidsproblemen.
De relaties tussen interventies, risicofactoren, gedrag en volksgezondheid spelen zich af
binnen een concrete context die wordt gedefinieerd in termen van tijd, plaats en populatie.
Kwantitatieve maten voor de beschrijving van de staat van de volksgezondheid:
Maten
Sterftecijfer het aantal sterfgevallen als gevolg van een
gezondheidsprobleem dat zich in een
welomschreven tijdsperiode voordoet,
gedeeld door het aantal levensjaren dat door
de onderzochte personen in die periode is
geleefd.
Prevalentiecijfer het aantal personen dat op een bepaald
tijdstip aan een bepaald
gezondheidsprobleem lijdt, gedeeld door het
totale aantal onderzochte personen.
Incidentiecijfer het aantal nieuwe gevallen van een
gezondheidsprobleem dat zich in een
welomschreven tijdsperiode voordoet,
gedeeld door het aantal levensjaren dat door
de personen zonder dat probleem in die
periode is geleefd.
Levensverwachting Het gemiddelde aantal levensjaren dat men
mag verwachten te leven vanaf geboorte.
Kan ook worden berekend vanaf een hogere
leeftijd. Berekend o.b.v. de aanname dat
gehele leven zou zijn blootgesteld aan de
waargenomen sterftecijfers naar leeftijd.
Gezonde levensverwachting (GLV) Het gemiddelde aantal levensjaren dat men
vanaf een bepaalde leeftijd mag verwachten
te leven in goede gezondheid. Afhankelijk
van de meting van gezondheid wordt
gesproken van bv. LV in goed ervaren
gezondheid, LV zonder beperkingen, of LV
in goede geestelijke gezondheid.
Ziektevrije levensverwachting Het gemiddelde aantal levensjaren dat men
vanaf een bepaalde leeftijd mag verwachten
te leven zonder te lijden aan een
aandoening. Meestal berekend voor
specifieke ziekten.
QALY voor kwaliteit gewogen levensjaar.Dit
levensjaar wordt gewogen met een gewicht
dat de kwaliteit van het leven uitdrukt van
een persoon in dat levensjaar; vaak gebruikt
in patiëntgebonden interventiestudies.
QALE voor kwaliteit gewogen levensverwachting.
Berekend als optelsom van QALY’s.
Equivalenten zijn DALE (gecorrigeerd voor
het vóórkomen van disability) en HALE
, (gecorrigeerd voor het niveau van algemeen
ervaren health).
Verloren levensjaren het aantal jaren dat de levensverwachting
zou toenemen bij een hypothetische
verlaging van de sterfte, bv. door eliminatie
van een doodsoorzaak. Vaak gebruikt voor
het kwantificeren van het belang van
specifieke doodsoorzaken of risicofactoren.
DALY het aantal jaren dat de QALE zou toenemen
bij een hypothetische verlaging van sterfte
en van ziektelast. Gebruikt voor het
kwantificeren van het belang van
doodsoorzaken of risicofactoren. Berekend
als bij 'verloren levensjaren’ maar dan ook
rekening houdend met kwaliteit van leven.
Een maat met verschillende, soms complexe
varianten.
Indicatoren van ervaren gezondheid, voor gebruik in persoonsenquêtes in de algemene
bevolking:
- Algemeen oordeel eigen gezondheid.
- Gehoor- en gezichtsbeperkingen.
- Mobiliteitsbeperkingen.
- Beperkingen in activiteiten van dagelijkse leven.
- Psychisch welbevinden.
- Psychische distress.
- Multidimensionele instrumenten van kwaliteit van leven = vragenlijsten die lichamelijke,
psychische en sociale domeinen in één instrument samenvoegen.
- Algemeen oordeel van kwaliteit leven.
De QALY en QALE wegen de geleefde jaren naar de gezondheid gerelateerde kwaliteit van
leven.
Compressie van morbiditeit = tegelijk met de toename van de levensverwachting verschuift
het optreden van ernstige beperkingen naar steeds hogere leeftijden.
Maten van gezonde levensverwachting zijn in de afgelopen jaren vooral toegepast om
ontwikkelingen over de tijd te kunnen beoordelen.
Om het belang van aandoeningen te begrijpen, moet worden begonnen met het beschrijven
van twee kernaspecten:
- De prevalentie (van aandoeningen): Prevalentiecijfers worden gebruikt om het vóórkomen
van aandoeningen te beschrijven. Prevalentiecijfers worden vaak berekend o.b.v. gegevens
uit persoonsenquêtes, zoals het Permanent Onderzoek Leef Situatie (POLS) van het CBS.
- De sterfte (aan doodsoorzaken): Het sterftecijfer voor een specifieke doodsoorzaak wordt
berekend als het jaarlijkse aantal sterfgevallen aan een specifieke doodsoorzaak, gerekend
per 1000 of 100.000 inwoners die in dat jaar leefden.
De mate waarin een aandoening voorkomt en waarin mensen daaraan overlijden, kan herleid
worden tot een aantal onderliggende processen:
,1. Incidentie → drukt uit hoeveel mensen gedurende een bepaalde periode een specifieke
aandoening krijgen, gerekend per 1000 of 100.000 inwoners die in die periode leefden
zonder die aandoening te hebben.
2. Herstelkansen.
2.4 De impact van aandoeningen.
Impact van sterfte: verloren levensjaren
Sterfgevallen moeten worden gewogen naar het effect dat ze hebben op de lengte van het
leven. De maat van verloren levensjaren is vooral nuttig om de effecten van verschillende
doodsoorzaken met elkaar te vergelijken.
Impact van prevalentie: ziektejaren.
Hierbij gaat het om de impact die aandoeningen hebben op de kwaliteit van leven in de
algemene bevolking. Verloren ziektejaren → het vóórkomen van aandoeningen in de
bevolking wegen naar de kwaliteit van levensjaren dat door deze aandoeningen verloren gaat.
(er wordt onder andere gekeken naar de prevalentie en de kwaliteit van leven).
DALY → verloren ziektejaren + verloren levensjaren.
Deze maat wordt veel gebruikt voor het vergelijken van aandoeningen.
Kosten van ziekte:
- directe kosten voor medische zorg.
- indirecte kosten door arbeidsuitval en de lasten die ziekten met zich meebrengen voor
verzorgende partners, familieleden of vrienden.
2.5 Leeftijd en kalendertijd
Het model van de ‘epidemiologische transitie’ biedt de veranderingen in de afgelopen 10 tot
20 jaar aan in een breder historisch perspectief. In de ontwikkeling van de levensverwachting
tussen 1860 en 1950 onderscheid het model 3 fasen:
1. Het tijdperk van epidemieën en hongersnood.
2. Het tijdperk van afnemende pandemieën (1875-1920) : de sterfte aan infectieziekte daalde
sterk, om plaats te maken voor kanker, hart- en vaatziekten en ongevalsletsels.
3. Het tijdperk van degeneratieve en sterk met leefstijl samenhangende aandoeningen.
De nieuwe fase (4.): de delayed degenerative diseases. Een hernieuwde sterftedaling zette in,
vooral dankzij een forse daling in sterfte en ongevalsletsels en hart- en vaatziekten. Sterfte
aan degeneratieve aandoeningen bleek te kunnen worden uitgesteld naar hogere leeftijd.
De toekomst van de volksgezondheid van Nederland wordt verkend d.m.v.:
- Prognoses → uitspraken over de meest waarschijnlijke ontwikkelingen in de toekomst.
- Of projecties → rekenen door welke ontwikkelingen in de toekomst zouden optreden indien
bepaalde mogelijke situaties (of scenario’s) zich zouden voordoen.
Vb. projecties van toekomstige prevalenties van aandoeningen.
Het RIVM projecties:
- ‘zorgzame regio’ : dit scenario schetst een samenleving waarin de ‘menselijke maat’
centraal staat. De nadruk ligt op solidariteit, sociale cohesie en actieve
gezondheidsbescherming door de overheid.
- ‘competitieve wereld’ : schetst een samenleving waar de nadruk ligt op welvaartsstijging,
technologische ontwikkelingen en het eigen initiatief van burgers.
, Gezondheid en levensloop.
Op het niveau van individuen is het zeer verhelderend de gezondheidssituatie te beschouwen
vanuit het levensloopperspectief (life course perspective). De sleutelwoorden ‘groei’,
‘ontwikkeling’ en ‘veroudering’.
Onderscheid naar leeftijd kan belangrijke nieuwe inzichten opleveren.
Bv. een specifiek gezondheidsproblematiek dat gerelateerd is aan leeftijd.
Ook bestaat het generatieverschil of ‘cohorteffect’→ een leeftijdseffect.
Bij de analyse van de volksgezondheid moet dus steeds rekening worden gehouden met
veranderingen over de tijd.
Op het niveau van bevolkingen : de gezondheidssituatie wijzigt onder invloed van
veranderingen in de samenleving en omgeving.
Op het niveau van het individu : de gezondheid verandert in relatie tot ontwikkelingen
gedurende de levensloop.
Gezondheidsverschillen kunnen bestaan in relatie tot demografische, sociale en geografische
kenmerken. Dit zijn alle persoonskenmerken die:
a) min of meer bestendig zijn.
b) van invloed zijn op de positie van mensen binnen de Nederlandse samenleving.
c) deel kunnen uitmaken van de persoonlijke identiteit van mensen.
Vb. van persoonskenmerken die in Nederlands onderzoek sterk met gezondheidsuitkomsten
bleken samen te hangen: geslacht, sociaal-economische positie, land van herkomst of
etniciteit, woonplaats, burgerlijke staat en samenlevingsvorm.
Sociaal-economische positie of sociaal-economische status
→ de positie van mensen op de maatschappelijke ladder.
→ deze hiërarchische positie wordt bepaald door het opleidingsniveau (nadruk op culturele en
intellectuele aspecten van SEP en op de vorming daarvan tijdens de adolescentie), de
beroepsklasse, het inkomensniveau (materiële aspecten van de SEP en het feit dat de SEP
van mensen zich gedurende het volwassen leven verder ontwikkelt) en de bezittingen van
mensen en hun huishouden. Deze kernindicatoren moeten worden opgevat als
complementaire maten die elk een eigen dimensie van SEP benadrukken.
Etniciteit hangt sterk samen met SEP.
Geografische verschillen
Ruimtelijke of geografische verschillen in gezondheid kunnen worden waargenomen door
vergelijking van regio’s, van gemeenten binnen regio’s, of van wijken binnen gemeenten.
De grootste verschillen worden vaak gevonden tussen buurten binnen dezelfde stad.
Informatiebronnen:
- Gegevensbronnen
Sterftecijfers naar doodsoorzaak worden gepubliceerd door het CBS.
Gegevens over alle stefgevallen onder Nederlandse ingezetenen worden door het CBS
ingewonnen uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA).