Geowijzer: kennisbasis, inhoud en didactiek
Hoofdstuk 2 Weer en klimaat
2.6 Temperatuurfactoren
De temperatuur wordt bepaalde door een aantal factoren:
- Breedteligging: afstand tot de evenaar -> dicht bij evenaar temperatuur hoog, hoe verder van
de evenaar hoe kouder. Wordt veroorzaakt door de invalshoek van de zon.
- Hoogteligging: elke 1000 meter hoger op de berg wordt het 6 graden kouder -> wordt
veroorzaakt doordat de zonnestralen door de dampkring gaan en op het aardoppervlak
komen. De aarde geeft deze warmte af aan de lucht.
- Gesteldheid van het aardoppervlak: land wordt veel sneller warm dan water, maar koelt ook
veel sneller af.
- Land-zeeverdeling: de zonnestralen die op het water komen, zorgen gedeeltelijk voor
verdamping. Een ander deel wordt weerkaatst op het wateroppervlak of dringt diep door in
het water waar de warmte wordt verspreid door de stroming.
- Zeestromen: in de oceanen zijn verschillende stromingen. Deze zeestromen transporteren
zowel warmte als kou. Ze worden vooral aangedreven door wind en de zon. Door de
bolvorming en de draaiing van de aarde hebben ze altijd een afwijking naar rechts op het
noordelijk halfrond en een afwijking naar links op het zuidelijk halfrond. De namen verwijzen
vrijwel altijd naar het gebied waar de zeestroom langskomt.
- Ligging an gebergten: vooral gebergten die evenwijdig aan de kust liggen, oefenen veel
invloed uit op de temperatuur op het land. Wind van zee wordt bij een berg gedwongen op
te stijgen -> temperatuur daalt en er ontstaat neerslag. Als de lucht verder over de berg
stroomt, gaat deze weer dalen en warmt op.
De hoek waarmee de zonnestralen op de aarde vallen, bepalen de temperatuur: een zonnestraal die
recht op de aarde valt, verwarmt slechts een klein oppervlak, maar dit oppervlak ontvangt wel veel
warmte. Als de zonnestraal heel schuin op de aarde valt, wordt het oppervlak dat verwarmd moet
worden veel groter.
De soortelijke warmte van water is groter dan dat van land. Eenzelfde hoeveelheid water heeft meer
warmte nodig om 1 graad te stijgen dan land.
Het verschil in verwarming van land en ater in combinatie met de windrichting veroorzaakt
plaatselijke temperatuurverschillen en verschillen tussen het landklimaat en het zeeklimaat.
Aanlandige wind: brengt de lucht van de Atlantische Oceaan boven Europa. Temperatuur is ong.
gelijk aan dat van de oceaan.
Aflandige wind: de wind komt vanaf het land en stroomt naar de zee.
Klimaatscheiding: de ene kant van de berg heeft een andere temperatuur en neerslaghoeveelheid
dan de andere kant.
Hoofdstuk 4 Nederland en het water
4.4 Ruimte voor de rivier
Na de hoge rivierwaterstanden in 1993 en 1995 en door de verwachte klimaatverandering (de
winters worden natter en er zal vaker extreem veel neerslag vallen), is een nieuwe visie ontstaan op
het rivierbeheer in Nederland. Het Deltaplan Grote Rivieren betrof 148 kilometer dijkversterking en
143 kilometer kadeaanleg en kadeverbetering. Het beleid Ruimte voor de rivier moet nieuwe
problemen in het rivierengebied voorkomen. Het toekomstige hoogwaterbeleid richt zich op
verschillende aspecten: veiligheid, waterbeheer, Europese samenwerking en het verkrijgen van
nieuwe kennis waardoor Nederlandse bedrijven in staat zijn geld te verdienen met water. Met
,behulp van het Deltaprogramma probeert men toekomstige waterproblemen zoals verzilting,
verdroging (tekort aan zoet water) en overstromingen op te lossen en Nederland klimaatbestendig te
maken.
Stroomgebied: het gebied dat afwatert op de rivier en wordt begrensd door de waterscheiding.
Floodplains: de overstromingsvlakten van de rivier.
4.6 Waterproblemen wereldwijd
Er zijn drie soorten waterproblemen: te veel water, te weinig water of vervuild water:
- Grote watersnoodrampen komen tegenwoordig vooral voor in Midden-Amerika en Zuid- en
Zuidoost-Azië. De oorzaken zijn orkanen, grootschalige ontbossing, steeds minder ruimte
voor de rivier en klimaatverandering (meer extreme neerslag).
- 97,5% van het water op aarde is zout. De rest (2,5%) is zoet water, maar veelal onbruikbaar.
Het probleem van de waterschaarste wordt vergroot door de bevolkingsgroei, zeker in
armere landen.
- Watervervuiling ontstaat door de toenemende welvaart en verstedelijking waardoor er
steeds meer afval is. Op het platteland vervuilen kunstmest en bestrijdingsmiddelen het
water en ontstaat verzilting.
Sanitatie: zaken zoals waterzuivering, riolering en schonere productietechnieken.
Verzilting: de toename van het zoutgehalte.
Hoofdstuk 6 Bevolking en ruimtelijke inrichting
6.1 Bevolkingsaantallen
1830: eerste volkstelling gehouden in Nederland -> 2,6 miljoen mensen.
185 jaar later: bevolking met ruim 14 miljoen mensen gegroeid.
Demografie: afgeleid uit het Grieks -> demos betekent volk en graphé betekent beschrijven.
Demografie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de veranderingen in de
omvang, de samenstelling en de ruimtelijke verdeling van de bevolking. Demografen bestuderen
geboorte, sterfte en migratie vanuit verschillende invalshoeken. Demografen werken ook samen met
geografen omdat de ontwikkeling van de bevolking invloed heeft op de inrichting van een land.
Geboorte wordt mede beïnvloed door de emancipatie en de leeftijd van de vrouw.
Het aantal mensen in een land (gebied) verandert door natuurlijke factoren (geboorte en sterfte) en
door sociale factoren (immigratie en emigratie).
Geboorteoverschot: wanneer er meer mensen geboren worden dan er sterven. Een jarenlang
geboorteoverschot zorgt voor bevolkingsgroei.
Sterfteoverschot: wanneer er meer mensen sterven dan er geboren worden. Wanneer er
verschillende jaren een sterfteoverschot is, zal de bevolking van een land krimpen.
Natuurlijke bevolkingsgroei: sterfte en geboorte samen.
Geboorte – sterfte = Natuurlijke bevolkingsgroei
Immigratie – Emigratie = Sociale bevolkingsgroei -
Totale bevolkingsgroei
Geboortecijfer: geeft het aantal levendgeborenen per 1.000 (promille) inwoners per jaar aan. De
hoogte is sterk afhankelijk van de emancipatie van de vrouw, de individualisering en de
ontkerkelijking. Geboortecijfers dalen wanneer vrouwen een hogere opleiding volgen en/of de
deelname aan het arbeidsproces hoger wordt, maar de ook als de huwelijksleeftijd stijgt.
, Sterftecijfer: het aantal sterfgevallen per 1.000 inwoners per jaar. Wordt beïnvloed door de
leeftijdsopbouw van de bevolking van een land, maar ook door maatschappelijke en medische
factoren.
Zuigelingensterfte: leeftijdsspecifiek sterftecijfer. Het geeft het aantal kinderen weer per 1.000
levendgeborenen dat in een kalenderjaar overlijdt voordat de leeftijd van 1 jaar is bereikt.
Migratie: de verandering van woonplaats van mensen. Kan van de ene gemeente naar de andere zijn,
maar ook een verhuizing naar een ander landsdeel, land of zelfs werelddeel. 2 vormen:
- Binnenlandse migratie: er wordt binnen een land verhuisd.
- Buitenlandse migratie: er is sprake van migratie waarbij een landsgrens wordt overschreden.
Emigratie: het verlaten van een land.
Immigratie: het binnenkomen van een land
Vestiging en vertrek zorgen voor een vestigingsoverschot of een vertrekoverschot. Samen zijn ze
verantwoordelijk voor de sociale bevolkingsgroei. Vestiging en vertrek bij elkaar opgeteld, vormen
het migratiesaldo.
De ontwikkeling van de geboorte- en sterftecijfers van West-Europese landen wordt weergegeven in
het demografisch transitiemodel. Transitie = overgang. Het model toont in vier fasen de overgang
van hoge geboorte- en sterftecijfers naar lage geboorte- en sterftecijfers.
- 1ste fase: geboorte- en sterftecijfers zijn hoog, waardoor er nauwelijks bevolkingsgroei
optreedt. Hoge sterfte wordt veroorzaakt door slechte hygiënische omstandigheden
gecombineerd met de gebrekkige medische voorzieningen. Geboortecijfers hoog omdat er
niet/nauwelijks aan geboortebeperking werd gedaan.
- 2de fase: sterftecijfer daalt als gevolg van verbeterde hygiënische omstandigheden. Daarnaast
ontwikkelde de wetenschap zich en kwam er meer medische kennis. Uitvinding van
penicilline in 1928 was een belangrijke doorbraak. Geboortecijfer blijft hoog. Combinatie van
dalend sterftecijfer en een hoog geboortecijfer zorg in deze fase voor een enorme
bevolkingsgroei.
- 3de fase: sterftecijfer daalt langzaam verder door verbeterde medische voorzieningen en
beter en meer voedsel. Geboortecijfer daalt sterk, met name in de stedelijke gebieden.
- 4de fase: sterfte- en geboortecijfer houden elkaar weer in evenwicht, maar op een veel lager
niveau dan in de eerste fase. De voedselvoorziening en gezondheidszorg staan op een hoog
niveau, wat het sterftecijfer laag houdt. Sinds 1965 is de pil beschikbaar -> versterkt afname
geboortecijfer.
6.2 Leeftijdsopbouw van de bevolking
Bij de bevolkingsopbouw kijkt men naar de verdeling van bevolking naar demografische, sociaal-
culturele of sociaal-economische kenmerken. De demografische kenmerken (de leeftijdsopbouw van
de bevolking van een land) worden weergegeven in een bevolkingsdiagram. Op de verticale as
worden met staven de leeftijdsgroepen weergegeven. De staven zijn in tweeën gedeeld: links staan
de mannen en rechts de vrouwen. Op de horizontale as wordt het aantal personen in een bepaalde
leeftijdsgroep weergegeven. Dat kan in absolute (in aantallen) of relatieve (in procenten) getallen.
Er worden drie hoofdvormen van bevolkingsdiagrammen onderscheiden:
- Bevolkingspiramide: kenmerkend voor een jonge bevolking en een sterke bevolkingsgroei.
De onderkant is erg breed, wat duidt op een hoog geboortecijfer. Bovenin is het zeer smal, er
zijn weinig ouderen.
- Granaatvorm: overgang tussen de piramide en de uivorm. Alle leeftijdsgroepen zijn ongeveer
even groot. Bevolkingsomvang blijft gelijk.
- Urn-/uivorm: kenmerken voor een verouderende bevolking. Geboortecijfers nemen af en
sterftecijfers nemen toe. Er kan sprake zijn van een sterfteoverschot, waardoor de bevolking
op den duur kleiner wordt.