Geschiedenis memo H1 + H2 2022
HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1
In het Midden-Oosten ontstonden tussen 9000 en 6000 v. Chr. de eerste landbouwsamenlevingen. Rond
7000 v. Chr. verspreidde de landbouw zich ook naar Noord-Afrika en duizend jaar later ook naar Europa.
De moderne homo sapiens ontstond rond 140.000 v. Chr. in Afrika. Europa bestond uit steppes en vlaktes
en de mensen overleefden vooral van de jacht.
Deze mensen, a.k.a. jagers-verzamelaars, waren nomaden. Ze rezen in groepen van 20 tot 30, maar de
manier van taakverdeling of hiërarchie is onduidelijk. Onderling hadden de groepen handel met elkaar; ze
ruilden ivoor, vuursteen, of schelpen. De homo sapiens is de enige menssoort die afbeeldingen heeft
nagelaten, zoals de grotschilderingen. Deze tijd heet de prehistorie.
Toen in 12.000 voor Christus de laatste ijstijd eindigde, begon het meer te regenen in het Midden-Oosten
waardoor er vruchtbare grond ontstond. De natuur leverde soms zoveel voedsel op dat de mensen er
permanent gingen wonen. Mensen raakten gewend aan het op-een-plek-leven, en wilden niet meer weg
toen het eten opraakte in droge periodes. Daarom zochten ze naar een andere optie en gingen zelf voedsel
produceren. Een andere optie is dat de groepen te snel groeiden waardoor de mensen meer voedsel moesten
hebben en het zelf gingen produceren. Dit was de agrarische revolutie.
Ook in andere delen van de wereld begonnen de mensen met landbouw, maar het Midden-Oosten was de
enige plek waar ze eerst een vaste woonplek hadden. In de andere delen van de wereld ontstonden de eerste
dorpen pas eeuwen later.
De agrarische revolutie betekende voor veel mensen uiteindelijk de omschakeling van een zwervend naar
een sedentair (gevestigd) bestaan. De manier van leven veranderde zo dat we spreken van een (agrarische)
revolutie. Toch is er ook kritiek te leveren op het gebruik van het woord revolutie: revoluties gebeuren
relatief snel, en deze landbouwrevolutie duurde heel lang. Wat kenmerkend is, is dat de mens de natuur
steeds meer ging besturen: bossen werden akkers, en dorpen ontstonden.
Er waren een aantal belangrijke gevolgen van de revolutie:
De bevolking groeide ineens snel. Boeren konden voedsel voor mensen produceren, en vrouwen
konden sneller achter elkaar kinderen krijgen.
De ontwikkeling van de veeteelt werd gestimuleerd door het sedentaire bestaan. Eerst alleen voor
vlees, maar later ook voor melk, wol, leer, en later ook trekkracht.
Er werden allerlei uitvindingen gedaan: weven, pottenbakken, steen polijsten (zodat je hakbijl heel
scherp werd, waardoor je er dingen mee kom omhakken of -ploegen). Daarna werden metalen
vaker gebruikt bij het maken van gereedschappen. Eerst was dit vooral met brons, maar later kon
men ook het harde ijzer gebruiken.
De agrarische revolutie had ook nadelen. Zo leefden de mensen die zich ergens gevestigd hadden
ongezonder en hadden ze meer last van infectieziekten. Ook werden ze gemiddeld minder oud en er was
vaak gevaar voor hongersnood. De agrarische revolutie zorgde ook voor sociale ongelijkheid: de jagers-
verzamelaars waren eerst op elkaar aangewezen maar de boeren kregen mettertijd hun eigen akkers,
waarbij de ene succesvoller was dan de andere. Dit zorgde voor verschil in rijkdom, macht, en aanzien.
Hiërarchie ontstond, en het zou niet meer verdwijnen.
Paragraaf 2
Het ontstaan van steden had te maken met vruchtbare grond. Er waren rivieren in de buurt van de eerste
steden in Mesopotamië/Soemerië die vaak overstroomden en daarbij een laag slib achterlieten. In die eerste
steden ontstond een nieuwe soort gemeenschap: de stedelijke gemeenschap. Door goeie oogsten hoefde niet
iedereen zich bezig te houden met het voedsel, en mensen gingen zich dus specialiseren. Leerlooier en smid
waren beroepen die ontstonden, maar ook koopmannen en priesters. In de steden kwam dus een
arbeidsverdeling en daarmee een hiërarchie. De Soemerische stadsbestuurders handhaafden de orde,
beschermden de stad tegen vijanden, en regelden dat het irrigatiesysteem werd onderhouden. Na een tijd
werden deze mensen tot koning gekroond en werd hun positie erfelijk. Ook ambtenaren kwamen op, en zij
regelden de administratie.
, Niet lang na deze verstedelijking, kwamen er ook steden in Egypte. Hier zorgde de Nijl voor vruchtbare
grond. Priesters waren hier belangrijk, omdat zij zorgden voor begeleiding naar het hiernamaals.
Rond 3300 v. Chr. werd ook het eerste schrift uitgevonden. Dit gebeurde puur uit handigheid: koningen
wisten nu wie er al belasting had betaald en hoeveel soldaten er waren. Eerst waren er al vormen van
schrift, door bijvoorbeeld kleitabletjes. Later werden dit symbolen op kleitabletten. De Soemeriërs schreven
ook symbolen voor klanken op. Dit was een grote stap.
Het Soemerische schrift noemen we ook wel het spijkerschrift. De prehistorie eindigt als het schrift wordt
uitgevonden. De Egyptenaren, de Olmec (een stam uit Mexico), en de Chinezen hebben ook schrift
ontwikkeld.
Rond 2600 v. Chr. was het spijkerschrift zo goed ontwikkeld dat het ook gebruikt werd voor
handelscontracten, wetten, en brieven. Ook de eerste literatuur ontstond. Hierin speelde de koning altijd een
grote rol. Het lezen van het schrift werd door weinig mensen gedaan; het was moeilijk. Door het schrift
konden mensen kennis en gevoelend makkelijker overdragen aan andere generaties dar voorheen, en het is
dan ook een essentieel onderdeel van de menselijke cultuur geworden.
Paragraaf 1.3
De eerste staat ontstond toen het noordelijke en het zuidelijke deel van het Nijlgebied werden verenigd.
Een staat is een afgebakend gebied met een centraal bestuur. Ook is er een rechtssysteem dat voor het
hele gebied hetzelfde geldt. In Egypte was de farao de hoogste rechterlijke macht omdat de regels
gebaseerd waren op zijn uitspraken – hij was god, en wist wat juist was. In een staat heeft alleen de
overheid een geweldsmonopolie; alleen zij mag geweld gebruiken (arresteren, opsluiten, straffen). De
farao was ook verantwoordelijk voor de veiligheid van buitenaf. Ze lieten de grenzen bewaken en zorgde
ervoor dat het volk dacht dat dit heel goed en moeiteloos ging door middel van afbeeldingen.
De farao had ook heel veel ambtenaren tot zijn of haar beschikking. Zij waren heel belangrijk voor de farao
en kregen daarom goed betaald, met het risico dat ze zich gingen gedragen als vorsten. Dit kon bij zwakke
farao’s leiden tot de val van het ventrale gezag.
De godsdienst in Egypte was polytheïstisch. Een belangrijk onderdeel van de godsdienst was ook het leven
na de dood, waarbij Osiris een grote rol speelde. De aandacht die de Egyptenaren hierin staken, blijkt wel
uit de piramides.
De belangrijkste taak van de farao was dat hij de ‘Maät’ moest handhaven, de kosmische orde, stabiliteit en
harmonie in de samenleving. De farao’s waren verantwoordelijk voor het opkomen en ondergaan van de
zon en het overstromen van de rivier de Nijl.
De belangrijkste economische sector was de landbouw en omdat al het land van de farao was, moesten alle
boeren veel afstaan aan de farao als belasting. Dit ging vaak via ambtenaren. Er was geen vrije markt in
Egypte, dus ontstonden er geen handelssteden en ook het beroep handelaar bleef uit. De steden vormden
zich bij belangrijke tempelcomplexen en administratieve centra.
In Mesopotamië en Egypte doordrong religie beiden tot alle lagen van de samenleving. De Mesopotamiërs
verwachten echter minder van het leven na de dood dan de Egyptenaten. Zij vonden dat je beter kon
genieten van het leven hier op aarde. Het bestuur in Mesopotamië was ook sterk minder gecentraliseerd dan
in Egypte.
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1
In Griekenland werden beslissingen gemaakt door de volksvergadering. Omdat dit dus ‘door het volk’
gedaan werd, noemen we het een democratie. De mannen die geen tot-slaaf-gemaakten waren, mochten
rechtstreeks meebeslissen, en dus is het een directe democratie. Dit kan alleen als er niet te veel inwoners
waren, maar de Grieken leefden in allerlei verschillende stadstaatjes dus was dat geen probleem. Zo’n polis
bestond uit de stedelijke kern en het omringende land. Vrouwen, kinderen, tot slaaf gemaakten, en
vreemdelingen mochten niet meestemmen. De volwassen, vrije man had als hij uit Athene afkomstig was
wel een burgerrecht. Of je rijk of arm was, maakte niet uit als je in deze groep zat.
De Atheners waren bang voor een machtige leider. Athene was ooit geregeerd door koningen, en later door
de aristocratie (de adel). Er is ook sprake geweest van een tiran.
Er waren voor de volksvergaderingen te veel onderwerpen om te bespreken en te stemmen, en dus kozen
zij elk jaar een stadsbestuur, de raad van 500. Het dagelijks bestuur, dat elke maand wisselde, heette de raad
van vijftig. De angst voor dictatuur was ook te zien in de rechtspraak en in het leger: er waren geen rechters