Hoofdstuk 1 Verandering en agogiek
Agogiek: de leer van het doen veranderen van mensen, van het veranderen in overgankelijke zin.
Het anders maken is overgankelijk, het anders worden is dat niet (onovergankelijk).
De behoefte aan begeleiding is toegenomen door de industrialisatie. Mensen kwamen in een grote
stad te wonen en daarom nam hun anonimiteit toe. Vroeg kende iedereen in een klein dorpje.
Door de industrialisatie ging men op maatschappelijk niveau hulp organiseren. Ook vond
arbeidsdeling plaats (professionalisering).
Agogie: de leer van eenzijdige, systematische, doelgerichte, beroepsmatige beïnvloeding die
gericht is op het bereiken van een meer wenselijk geachte psychosociale situatie van volwassenen
(individueel of in onderling verband) die zich van deze beïnvloeding bewust zijn en die deze situatie
ook nastreven.
Voorwaarden van agogie:
• Het gaat om een psychosociale verandering: gevoelens en houdingen, gedragingen,
gedachten, beelden, fantasieën en dergelijke van individuele mensen. Maar ook de
communicatie in een groep, de normen en waarden van een samenleving en de
besluitvormingsprocessen binnen een organisatie behoren ertoe (individu en
groepsverband)
• De beïnvloeding vindt beroepsmatig plaats: we spreken pas van agogie als degene die de
verandering probeert te bewerkstelligen, dit nadrukkelijk doet op grond van het beroep
dat hij uitoefent.
• Beïnvloeding is doelgericht: agogisch werk betref altijd verandering naar een situatie
die van tevoren nadrukkelijk bedacht en gepland is. De verandering moet bedoeld zijn.
• De veranderaar werkt systematisch: hij probeert systematisch (door een plan) die
omstandigheden te scheppen waarvan hij denkt dat ze de beoogde verandering
kunnen vergemakkelijken.
• De beïnvloeding vindt bewust plaats: beïnvloeding vindt open en eerlijk plaats.
• De verandering wordt door de betrokkenen gewenst: de verandering moet door de
betrokkene gewenst worden, al zal in de meeste gevallen ook de agoog de
veranderde situatie wenselijk vinden.
• De beïnvloeding wordt vrijwillig ondergaan.
• De beïnvloeding is niet wederzijds: er is een ongelijke rolverdeling tussen de agoog
en degene die hij helpt te veranderen.
• Het gaat om (jong)volwassenen: werken met jonge kinderen is pedagogie en geen agogie.
Patiënt:
medisch Cliënt:
agogie
Cliëntsysteem: verschillende personen tegelijk (sporteamdoelgroep) Deelnemer:
cursussen of trainingen
Pupillen: zwakzinnigenzorg
, Kinderen Volwassenen Algemeen
Het eigenlijke beïnvloeden Pedagogie Andragogie Agogie
De prakijkleer ervan Pedagogiek Andragogiek Agogiek
De wetenschap ervan Pedologie Andragologie Agologie
Agogie centraal: maatschappelijk werker, mental coach, sociaal-cultureel werker, mediator,
voorlichter.
Agogisch aspect: verpleegkundige, leraar, gezinsverzorgende, vakbondsleider.
Werkveldmwerkterrein: geheel van instellingen, mensen, beroepen, organisaties, regels, weten en
dergelijke die zich bezighouden met hetzelfde doel of dezelfde doelgroep (gezondheidszorg,
reclassering, maatschappelijk werk enz.).
Vier soorten cliëntsystemen:
• Individuele personen: gevoelens, zijn houding ten opzichte van mensen en dingen,
zijn persoonlijke ervaringen, zijn gedrag, zijn zelfbeeld, zijn identiteit, zijn ambitie, zijn
overtuigingen, zijn behoeften en zijn verlangens.
• Groepen: verzameling van mensen die elkaar kennen, die met elkaar omgaan en die ook
herkenbaar zijn als bij elkaar horend (echtparen, gezinnen, teams, klassen of leefgroepen).
Er bestaan ook nog andere psychosociale verschijnselen dan bij individuen: jaloezie,
vriendschap, communicatie enz.
• Organisaties: bestaat uit meer individuen en groepen, zodat ook het functioneren van de
beide hiervoor genoemde niveaus meespeelt (fabrieken, scholen). Psychosociale zaken die
in een organisatie spelen zijn onder meer: hiërarchie, belangentegenstellingen, geschreven
regels enz.
• Grotere samenlevingen: een grote, doorgaans anonieme verzameling mensen die een of
ander gemeenschappelijk kenmerk hebben (Nederlanders, de Turkse ouders in
Rotterdam, bejaarden, Nederlandse diabetespatiënten). Maatschappelijke normen en
waarden spelen een grote rol, en veelal is er een eigen (sub)cultuur (scholing van vrouwen
in een ontwikkelingsland, toenemend milieubewustzijn in Nederland, het op gang komen
van vrijwillige hulp voor bejaarden in een wijk).
Microniveau: individuen en (kleine) groepen.
Mesoniveau: organisaties en kleine samenlevingsverbanden zoals buurten.
Macroniveau: grotere samenlevingsverbanden of de maatschappij als geheel.
Een verandering is als het ware het verschil tussen een nieuwe en een oude situatie.
Vervangen: er verdwijnt iets ten gunste van iets nieuws.
Toevoegen: het oude blijf bestaan, maar er komt iets nieuws bij.
Negatieve uitgangssituatie: een probleem en de verandering bestaat uit de oplossing van dat
probleem.
Niet-veranderen is soms ook op te vaten als verandering.
Incidentele verandering: een oplossing voor één speciaal geval of voor een beperkte tijd.
, Structurele verandering: betrekking op de structuur, meer blijvend van aard. Door de structurele
verandering worden er als het ware de voorwaarden geschapen waardoor men zich steeds opnieuw
kan aanpassen of zichzelf beter kan helpen.
Meer-van-hetzelfde-oplossing: het opstapelen van steeds dezelfde oplossingen leidt er dikwijls toe
dat het probleem erger wordt.
Fixed mindset: geloof niet of minder in veranderbaarheid, met als wonderlijk gevolg dat hij ook
minder gauw kan of zal veranderen.
Growth mindset: in staat zijn om te leren hetgeen ze niet kunnen.
Er bestaan verschillende achtergronden van waaruit men soms denkt dat psychosociale verandering
niet of nauwelijks mogelijk is:
• Het karakter: als mens heb je een aantal basisgegevens, maar wat je daarmee doet, is
grotendeels aangeleerd. Ook al is dat soms verschrikkelijk moeilijk, je kunt gedrag afleren
en nieuw gedrag aanleren.
• De natuur: natuurlijk kennen veel van onze gevoelens, gedachten en gedragingen een
biologische grondslag. Juist de mens kenmerkt zich doordat hij onnatuurlijke dingen
doet.
• Boven de natuur: sommige mensen geloven dat er een bovennatuurlijke kracht of macht
Bestaat die het menselijk doen en laten bestuurt. Als gevolg heef de mens nauwelijks
invloed op zichzelf, en is de mogelijkheid beperkt om het psychosociale functioneren van
individuen of groepen te beïnvloeden.
Als agoog kun je alleen maar werken als cliënten (leren) inzien welke verantwoordelijkheid zij zelf
dragen voor de situatie waarin ze zich bevinden.
Menselijk gedrag wordt soms, net als dat van dieren, gezien als de reactie van een min of
meer willoos organisme op prikkels uit zijn omgeving. Gedrag zou dus worden opgeroepen en
bepaald door de omgeving.
Een belangrijke eigenschap van agogisch werk is dat daarin niet alleen wordt gestreefd naar een
kwalitatief hoogwaardig product: doorgaans gaat het niet zozeer om het bedenken van een goede
oplossing of verandering. Er wordt vooral gewerkt aan de manier waarop de cliënt zich die
verandering eigen maakt en ermee omgaat. Agogisch werk is dat ook eerder procesgericht dat
productgericht.
De acceptatie van een verandering is in de agogie doorgaans een veel groter probleem dan de aard
der verandering. Agogisch werk is eerder gericht op de cliënt dan op het probleem.